In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van de sta- en ligfunctie op zijn elektrische rolstoel door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Appellant, die lijdt aan een hoge complete dwarslaesie en andere medische aandoeningen, had eerder een elektrische rolstoel ontvangen, maar het college had de aanvraag voor de sta- en ligfunctie afgewezen op basis van medische adviezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zijn zaak is uiteindelijk voor de rechtbank gekomen, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat de afwezigheid van een sta- en ligfunctie zijn zelfredzaamheid en participatie ernstig belemmert. De Raad heeft de medische noodzaak van de sta- en ligfunctie beoordeeld aan de hand van de ingediende adviezen van revalidatieartsen en fysiotherapeuten. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant, ondersteund door medische adviezen, overtuigend zijn en dat de afwijzing van het college niet op een deugdelijke motivering berust.
De Raad heeft het bestreden besluit van het college vernietigd en bepaald dat het college appellant een elektrische rolstoel met sta- en ligfunctie moet verstrekken. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.285,34 bedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, vooral voor mensen met ernstige beperkingen die afhankelijk zijn van hulpmiddelen voor hun zelfredzaamheid en participatie in de samenleving.