ECLI:NL:CRVB:2021:1228
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van plichtsverzuim en disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag van een ambtenaar wegens belangenverstrengeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar bij de gemeente Den Haag, was in hoger beroep gegaan tegen de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag die hem was opgelegd wegens plichtsverzuim. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door een huurovereenkomst aan te gaan met een cliënt die in een kwetsbare positie verkeerde. Dit leidde tot de schijn van belangenverstrengeling, wat in strijd is met de gedragscode voor ambtenaren. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld dat de appellant een adresonderzoek naar de cliënt had aangevraagd, noch dat hij zijn nevenactiviteiten als woningverhuurder niet had gemeld. De Raad heeft de beslissing van het college om de appellant te ontslaan, bevestigd, en oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De financiële gevolgen van het ontslag werden niet als verzachtende omstandigheden beschouwd, aangezien het vertrouwen van de gemeente in de appellant en het vertrouwen van de burger in de gemeente ernstig was geschaad door zijn handelen. Het hoger beroep van de appellant werd verworpen, evenals het incidenteel hoger beroep van het college.