ECLI:NL:CRVB:2021:1203
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsmogelijkheden na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die eerder een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had zich opnieuw ziek gemeld en verzocht om toekenning van een ZW-uitkering per 13 februari 2018. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag geweigerd, omdat de appellant geschikt werd geacht voor ten minste één van de in 2016 geselecteerde functies. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen. De medische grondslag voor de beslissing was voldoende onderbouwd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn klachten, geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad benadrukte dat de appellant niet met medische gegevens had kunnen aantonen dat het Uwv een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op de datum in geding. De argumenten van de appellant in hoger beroep werden grotendeels als herhalingen van eerdere gronden beschouwd en niet overtuigend genoeg bevonden om de eerdere beslissing te herzien.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met A.L. Abdoellakhan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 mei 2021.