ECLI:NL:CRVB:2021:12

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
19/4505 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant had zich ziek gemeld met rugklachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellant in staat was om te werken als inpakker, ondanks zijn rugklachten en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn belastbaarheid was overschat en dat zijn klachten waren toegenomen. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak, oordelend dat het medisch onderzoek adequaat was en dat appellant geschikt werd geacht voor de aan de EZWb ten grondslag gelegde functie van inpakker. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

19 4505 ZW

Datum uitspraak: 5 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 september 2019, 19/1268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Ҫ. Bakirhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Bij brief van 14 februari 2020 heeft mr. Bakirhan laten weten dat in het vervolg
mr. N. Ҫiçek, advocaat, zal optreden als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 9 december 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ҫiçek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als grondwerker voor 45,39 uur per week. Op 27 maart 2017 heeft appellant zich voor dit werk ziekgemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 maart 2018 de ZW-uitkering van appellant per
27 april 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als grondwerker, maar wel tot het vervullen van de functies van textielproductenmaker (SBC-code 111160), inpakker (SBC-code 111190) en medewerker intern transport (SBC-code 111220). Dit besluit, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van
16 juli 2018, is in rechte onaantastbaar geworden.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 27 april 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit deze situatie heeft appellant zich op 13 augustus 2018 opnieuw ziek gemeld wegens rugklachten en daarnaast psychische klachten. In verband hiermee heeft hij op 2 oktober 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant geschikt geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van inpakker (SBC-code 111190). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 oktober 2018 medegedeeld dat appellant per 5 oktober 2018 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
9 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 3 januari 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functie van inpakker (SBC-code 111190) geschikt is voor appellant. Over de door appellant in beroep overgelegde medische informatie over de rugklachten heeft de rechtbank overwogen dat de hierin vermelde klachten en diagnoses al bekend waren en dat hiervan ook al sprake was ten tijde van de EZWb. Uit deze medische informatie kan niet worden opgemaakt dat de rugklachten en beperkingen zijn toegenomen ten opzichte van de EZWb. Met betrekking tot de psychische klachten volgt de rechtbank eveneens het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen standpunt. In de in beroep overgelegde brief van 20 mei 2019 van de behandelend GZ-psycholoog wordt eenzelfde beeld geschetst van de psychische klachten van appellant als in de brief van 8 oktober 2018 van dezelfde GZ-psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie bij de heroverweging betrokken. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroepsgrond herhaald dat het Uwv zijn fysieke en mentale belastbaarheid heeft overschat. De rugklachten van appellant zijn toegenomen en er zijn psychische klachten bijgekomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep nadere stukken overgelegd, onder meer een verslag van bevindingen van een neuro-cognitief onderzoek van 6 februari 2020. Uit dit onderzoek is volgens appellant naar voren gekomen dat hij op cognitief vlak dermate laag heeft gescoord dat de scores passend zijn bij een licht verstandelijke beperking.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In reactie op de door appellant overgelegde nadere stukken heeft het Uwv een rapport van 26 maart 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft appellant op 2 oktober 2018 gezien tijdens het spreekuur waarbij de verzekeringsarts appellant lichamelijk heeft onderzocht en een onderzoek van de psyche heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant eveneens gezien en de brief van 8 oktober 2019 van de behandelend GZ-psycholoog in de heroverweging betrokken. Uit deze brief blijkt onder meer dat bij appellant de diagnose depressieve stoornis, eenmalig, matig is gesteld. Ook is vermeld dat appellant een zwakbegaafde indruk maakt.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant in medisch opzicht geschikt is voor de aan de EZWb ten grondslag gelegde functie van inpakker (SBC-code 111190). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 januari 2019 geconcludeerd dat sprake is van een toename van mentale klachten, naast de eerdere rugklachten uit maart 2017. Voor een stemmingsstoornis met vitale kenmerken ontbreken aanwijzingen. Een stemmingsstoornis is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen onoverkomelijke belemmering voor eenvoudig werk zonder zware eisen aan sociale vaardigheden, zoals de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies.
4.4.
De in hoger beroep door appellant ingediende stukken leiden niet tot een ander oordeel. De door appellant in hoger beroep ingediende informatie van de neuroloog had hij al in beroep overgelegd en hierop is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd in een rapport van 11 juli 2019. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de chronische pijnklachten, de beperkte relevantie van de onderliggende aandoening en de feitelijke beperkingen worden bevestigd en dat appellant in staat wordt geacht tot lichtere, minder rugbelastende arbeid. Uit de brief van de huisarts van 19 maart 2020 komt geen nieuwe informatie naar voren over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde van de datum in geding. Over de bevindingen van het neuro-cognitief onderzoek van
6 februari 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 26 maart 2020 gemotiveerd geconcludeerd, dat deze informatie geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. Het onderzoek bevat geen gebruikelijke standaard onderdelen van een neuropsychologisch onderzoek. Er ontbreken resultaten van de verschillende symptoom validatietesten. Het niveau van functioneren van appellant zoals geduid door de GZ-psycholoog contrasteert aanzienlijk met de performance van appellant bij de verzekeringsarts en in bezwaar, waarmee het beschreven functioneren in ieder geval niet overeenkomt op de van toepassing zijnde datum in geding. Overigens is een licht verstandelijke beperking volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beletsel voor het eenvoudige werk waarvoor appellant geschikt wordt geacht. Aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt niet getwijfeld.
4.5.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) L. Winters