ECLI:NL:CRVB:2021:1197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
19/2730 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1982, een Wajong-uitkering aangevraagd in verband met chronisch depressieve klachten. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door het Uwv op 5 juni 2015, waarna een bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante diende op 29 november 2017 opnieuw een aanvraag in, met het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Het Uwv wees deze aanvraag af, onder verwijzing naar het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen en klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante haar aanvraag niet had onderbouwd met relevante nieuwe informatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek om terug te komen van het besluit van 5 juni 2015 niet deugdelijk was onderbouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

19 2730 WAJONG

Datum uitspraak: 17 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 mei 2019, 18/3182 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 april 2021. Daaraan heeft appellante deelgenomen, bijgestaan door mr. Gümüs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1982, heeft in verband met chronisch depressieve klachten met een door het Uwv op 31 maart 2015 ontvangen formulier een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
aangevraagd. Bij besluit van 5 juni 2015 heeft het Uwv deze aanvraag na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is
niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.
1.2.
Bij brief van 29 november 2017 heeft appellante opnieuw een aanvraag om een
Wajong-uitkering ingediend. Appellante heeft het Uwv hiermee verzocht terug te komen van het besluit van 5 juni 2015. Bij besluit van 20 december 2017 heeft het Uwv de aanvraag van
29 november 2017 onder verwijzing naar het besluit van 5 juni 2015 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 9 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 20 december 2017 gemaakte bezwaar met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het in deze zaak gaat het om de vraag of het Uwv terecht de aanvraag van appellante van 29 november 2017 om een Wajong-uitkering heeft afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en of het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om te onderzoeken of de eerdere afwijzing moet worden herzien. De aanvraag in een zaak zoals hier moet uiterlijk in bezwaar deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en voor zover mogelijk worden voorzien van relevant nieuw bewijs. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellante bij haar aanvraag van 29 november 2017 geen nieuwe informatie heeft overgelegd. Het Uwv heeft daarom ook niet behoeven te onderzoeken of het besluit van 15 januari (lees: 5 juni) 2015 onjuist was. Over de in bezwaar overgelegde brief van Bavo Europoort van 14 juni 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat de gegevens die daarin zijn neergelegd al bekend waren ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in 2015. De brief van Bavo Europoort van 14 juni 2017 is daarom geen nieuw medisch feit of nieuwe omstandigheid. Ten aanzien van de in beroep overgelegde brief van Bavo Europoort van 21 februari 2019, die appellante uiterlijk in de bezwaarfase aan het Uwv had moeten geven, zodat hij die informatie had kunnen meewegen, heeft de rechtbank overigens vastgesteld dat deze brief geen andere informatie bevat dan die reeds bekend was. Dit alles geldt ook voor het herzieningsverzoek vanwege een duuraanspraak, zodat dit verzoek ook met juistheid niet is toegewezen. De rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Het Uwv heeft de nieuwe aanvraag van appellante dan ook mogen afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzing van de aanvraag in 2015. Aan de beoordeling van de overige gronden van appellante is de rechtbank dan ook niet toegekomen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen en klachten. Appellante heeft erop gewezen dat zij al sinds haar vroege jeugd kampt met psychische klachten, dat zij zich mede hierdoor aanvankelijk heeft onttrokken aan zorg en dat appellante op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, of anders op grond van het tweede lid van dit artikel, in aanmerking zou moeten komen voor een uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van
5 juni 2015 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante haar aanvraag van 29 november 2017 niet heeft onderbouwd met nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In wat appellante heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen om te oordelen dat de afwijzing om voor het verleden terug te komen van het besluit van 5 juni 2015 evident onredelijk is. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat appellante haar verzoek om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 5 juni 2015 niet deugdelijk heeft onderbouwd, aangezien de brieven van Bavo Europoort van 14 juni 2017 en 21 februari 2019 geen informatie verschaffen over de gezondheidssituatie en daaruit voortvloeiende beperkingen van appellante op achttienjarige leeftijd en de periode van vijf jaar daaropvolgend.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L.K. Dagmar