ECLI:NL:CRVB:2021:1150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
18/4721 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroepen inzake persoonsgebonden budgetten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2021 uitspraak gedaan over de hoger beroepen van appellanten tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De hoger beroepen zijn door de advocaat van appellanten, mr. W.C. de Jonge, bevoegd en zonder voorbehoud ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat deze intrekking niet ongedaan kan worden gemaakt, waardoor de hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De zaak betreft de vraag of appellanten recht hebben op persoonsgebonden budgetten (pgb's) voor de jaren 2012 tot en met 2020. Tijdens de zitting op 5 augustus 2020 is besproken hoe appellanten mogelijk een rechtsingang konden verkrijgen om beslissingen over pgb's aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen. Na toezeggingen van het zorgkantoor dat het zou beslissen op aanvragen van appellanten, zijn de hoger beroepen ingetrokken. Appellanten hebben later verzocht om de intrekking ongedaan te maken, maar de Raad oordeelt dat de intrekking rechtsgeldig is en dat er geen wilsgebreken zijn aangetoond. De Raad concludeert dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18/4721 AWBZ, 18/4722 AWBZ, 18/4739 WLZ, 18/4740 WLZ
Datum uitspraak: 19 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2018, 17/3826 en 17/3827 (aangevallen uitspraak 1) en 27 juli 2018, 17/2394 en 17/3401 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
Zorgkantoor DSW B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het zorgkantoor heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de gedingen ter zitting behandeld op 5 augustus 2020. Aan het eind van de behandeling heeft mr. De Jonge de hoger beroepen namens appellanten ingetrokken. De griffier heeft op 14 augustus 2020 het proces-verbaal met de afspraken tussen partijen verzonden.
Bij brieven van 8 december 2020 en 16 (lees: 26) januari 2021 hebben appellanten de Raad verzocht de intrekking van de hoger beroepen ongedaan te maken en alsnog een oordeel te geven over de persoonsgebonden budgetten (pgb’s) over de jaren 2012 tot en met 2020.
De Raad heeft daarop bij brief van 3 februari 2021 gereageerd.
Appellanten hebben het verzoek gehandhaafd bij brief van 28 januari (lees: 17 februari) 2021 en nader toegelicht. Het zorgkantoor heeft daarop bij brief van 30 maart 2021 gereageerd.
Op 28 april 2021 zijn partijen gehoord over het verzoek om de intrekking van de hoger beroepen ongedaan te maken.

OVERWEGINGEN

1. Het geschil tussen partijen spitst zich in de kern toe op de vraag of aan appellanten voor de jaren 2012 tot en met 2020 pgb’s kunnen worden verleend. Daarbij is mede in geschil of de brief van 7 februari 2017, die het zorgkantoor aan appellanten heeft gezonden na de uitspraak van de Raad van 28 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5131, in een eerder geding tussen partijen, kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de zitting van 5 augustus 2020 is met partijen – buiten de omvang van de gedingen, maar met het oog op het achterliggende geschil – besproken op welke wijze voor appellanten een rechtsingang zou kunnen ontstaan om beslissingen over mogelijk aan appellanten te verlenen pgb’s op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet langdurige zorg over de jaren 2012 tot en met 2020 aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen. Het onderzoek op deze zitting is voor nader beraad tussen partijen geschorst. Na heropening van het onderzoek en de toezegging van het zorgkantoor dat het zou beslissen op door appellanten in te dienen aanvragen, zijn de hoger beroepen ingetrokken. Appellanten hebben vervolgens aanvragen ingediend, waarop het zorgkantoor op 18 december 2020 heeft beslist.
2. Appellanten hebben zich ter onderbouwing van het verzoek om de intrekking van de hoger beroepen ongedaan te maken, op het standpunt gesteld dat zij met de beslissingen van 18 december 2020 niet hebben gekregen wat ter zitting op 5 augustus 2020 door het zorgkantoor is toegezegd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De hoger beroepen van appellanten zijn door de als advocaat optredende mr. De Jonge bevoegd en zonder enig voorbehoud ingetrokken. Dat op de door appellanten ingediende aanvragen beslissingen zijn gevolgd met een andere inhoud dan zij voor juist houden, is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet aan te merken als een niet aan appellanten toe te rekenen omstandigheid waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerden. Ook anderszins is van wilsgebreken bij appellanten niet gebleken. Wat appellanten ter onderbouwing van hun hier voorliggende verzoek hebben aangevoerd, kunnen zij desgewenst aanvoeren in de inmiddels lopende procedures over de besluiten van 18 december 2020.
3.2.
Uit 3.1 volgt dat de hoger beroepen rechtsgeldig zijn ingetrokken en dat die intrekking niet ongedaan kan worden gemaakt. Dit betekent dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) B.H.B. Verheul