ECLI:NL:CRVB:2021:113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellant. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 juli 2019. De Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant had op 28 augustus 2020 een brief ontvangen waarin hij werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,-, met de mededeling dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na verzending van de brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft appellant het griffierecht niet tijdig voldaan.
De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift op 18 februari 2020 bij de Rechtbank was ontvangen en op 31 maart 2020 bij de Raad was binnengekomen. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank, die op 24 juli 2019 had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest. Daarom werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen voor de ontvankelijkheid van hoger beroep. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.