ECLI:NL:CRVB:2021:1125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
20-1064 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1990, heeft tot april 2012 MBO-onderwijs gevolgd en heeft vanaf oktober 2007 in korte dienstverbanden gewerkt. Na een medische ingreep in 2014 heeft hij op 2 maart 2017 een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant na zijn achttiende verjaardag arbeidsongeschikt was geworden en niet voldaan had aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.

In 2017 heeft appellant verzocht om herziening van het besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe medische informatie was. Na een inhoudelijk onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellant op zijn achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte, heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant op zijn achttiende verjaardag niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De Raad heeft benadrukt dat bij een laattijdige aanvraag een retrospectieve beoordeling moet plaatsvinden en dat het voor risico van appellant komt als er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over zijn gezondheidstoestand op dat tijdstip. De Raad heeft de conclusie van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bevestigd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om eenvoudige taken uit te voeren en dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Uitspraak

20 1064 WAJONG

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2020, 19/646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Dinç, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 april 2021. Daaraan heeft mr. Dinç namens appellant deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [geboortedatum] 1990, heeft tot in april 2012 MBO-onderwijs gevolgd. Vanaf oktober 2007 heeft hij werkzaamheden verricht – met onderbreking – in korte dienstverbanden. Op 24 augustus 2014 heeft appellant een medische ingreep ondergaan, met een gecompliceerd beloop. Appellant heeft op 2 maart 2017 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek gedaan. In zijn rapport van 28 maart 2017 heeft deze arts de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 24 augustus 2014. Bij besluit van 30 maart 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant na zijn achttiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden en hij in het jaar voordat hij arbeidsongeschikt werd niet zes maanden of langer heeft gestudeerd. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 18 december 2017 heeft appellant onder verwijzing naar een bijgevoegd verslag van een psychodiagnostisch onderzoek van 12 oktober 2017 (onderzoeksverslag) verzocht terug te komen van het besluit van 30 maart 2017. Een verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en geconcludeerd dat in het onderzoeksverslag geen aanwijzingen zijn dat bij appellant op het achttiende jaar of tijdens studie sprake was van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Bij besluit van 18 januari 2018 heeft het Uwv de aanvraag van 18 december 2017 onder verwijzing naar het besluit van 30 maart 2017 afgewezen, omdat bij de aanvraag geen nieuwe medische informatie is verstrekt.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 18 januari 2018 ingestelde bezwaar heeft een andere verzekeringsarts van het Uwv een inhoudelijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. In haar rapport van 14 september 2018 heeft deze arts gesteld dat het onderzoeksverslag een stoornis in de intellectuele functies vermeldt waarbij de ernst van de stoornis door de onderzoekers niet kon worden vastgesteld. Gelet op het door appellant gevolgde praktijkonderwijs en omdat er niets bekend is over de ernst van de stoornis in de intellectuele functies is de verzekeringsarts er vanuit gegaan dat appellant op zijn achttiende verjaardag kon functioneren als een reguliere leerling in het praktijkonderwijs. Een dergelijke leerling heeft beperkingen waar het betreft het leren van vaardigheden en het zelfstandig ondernemen van taken en heeft daarin extra functionele begeleiding nodig. In een rapport van 20 september 2018 heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat deze door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen niet in de weg staan aan het kunnen verrichten van een eenvoudige, enkelvoudige taak. De arbeidsdeskundige heeft enkele voorbeelden genoemd van eenvoudige, enkelvoudige taken met een praktische, uitvoerende aard. Gelet hierop beschikte appellant op achttienjarige leeftijd over arbeidsvermogen. Weliswaar is appellant op 4 (lees: 24) augustus 2014 zijn arbeidsvermogen kwijtgeraakt, maar dit valt buiten de verzekerde periode voor de Wajong, aldus de arbeidsdeskundige.
1.4.
Naar aanleiding van de door appellant gegeven reacties op de rapporten van 14 en 20 september 2020 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 december 2018 overwogen dat uit de aan het onderzoeksverslag ten grondslag liggende WAIS-IV-NL test geen conclusies kunnen worden getrokken over de intelligentie en of belastbaarheid van appellant in het achttiende levensjaar. In het onderzoeksverslag is vermeld dat de ernst van de beperkingen met het beschikbare testmateriaal niet kan worden vastgesteld en dat de prestaties negatief lijken te zijn beïnvloed door pestervaringen in het verleden. Ook is appellant niet verschenen bij een vervolgtest bedoeld om beperkingen in de taalvaardigheid te elimineren. Omdat appellant geen andere medische gegevens heeft ingebracht waaruit conclusies over zijn toestand op de achttiende verjaardag kunnen worden getrokken, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om anders te concluderen dan de arbeidsdeskundige. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden vastgesteld dat appellant op zijn achttiende verjaardag niet over arbeidsvermogen heeft beschikt.
1.5.
Bij besluit van 27 december 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het onderzoeksverslag selectief en in het nadeel van appellant heeft geïnterpreteerd. De rechtbank heeft erop gewezen dat de omstandigheid dat in het geval van een laattijdige aanvraag door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, volgens vaste rechtspraak voor risico van de aanvrager komt. Onder verwijzing naar het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet vastgesteld kon worden dat appellant op zijn achttiende levensjaar niet beschikte over arbeidsvermogen. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd om appellant een Wajonguitkering toe te kennen.
3.1.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat uit de aan het onderzoeksverslag ten grondslag liggende WAIS-IV-NL test geen conclusies kunnen worden getrokken over de intelligentie en of belastbaarheid van appellant in het achttiende levensjaar. Appellant is van mening dat uit het onderzoeksverslag blijkt dat zijn intelligentieniveau op of onder de meetbare ondergrens van een kind van vier tot zeven jaar (matig) of twee tot vier jaar (ernstig) ligt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft.
4.2.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het verzoek van 30 maart 2017 en het daarbij gevoegde onderzoeksverslag beoordeeld of er aanleiding is om appellant te volgen in zijn standpunt dat hij in verband met zijn beperkingen reeds op achttienjarige leeftijd (1 augustus 2008) niet beschikte over arbeidsvermogen.
4.3.
De Raad stelt in dat verband voorop dat bij een laattijdige aanvraag zoals die van appellant een retrospectieve beoordeling moet plaatsvinden over een tijdstip in een ver verleden. Deze omstandigheid betekent overeenkomstig vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 28 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3961) dat het voor risico van appellant komt als onvoldoende gegevens over zijn gezondheidstoestand op dat tijdstip beschikbaar zijn. Hieruit vloeit voort dat slechts beperkingen kunnen worden aangenomen voor zover de wel beschikbare medische gegevens daartoe voldoende grondslag vormen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat uit de aan het onderzoeksverslag ten grondslag liggende WAIS-IV-NL test geen conclusies kunnen worden getrokken over de intelligentie en of de belastbaarheid van appellant op zijn achttiende jaar, aangezien de ernst van de beperkingen met het beschikbare testmateriaal door de onderzoekers niet kon worden vastgesteld. Gelet op het door appellant gevolgde praktijkonderwijs is voor wat betreft diens beperkingen op achttienjarige leeftijd aangesloten bij de reguliere leerling in het praktijkonderwijs. Een dergelijke leerling heeft volgens de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep doorgaans beperkingen waar het betreft het leren van vaardigheden en het zelfstandig ondernemen van taken en heeft daarin extra functionele begeleiding nodig. Appellant heeft ook in hoger beroep geen nadere medische stukken ingebracht die aanleiding geven voor het stellen van verder gaande beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft genoegzaam gemotiveerd dat dergelijke beperkingen niet in de weg staan aan het verrichten van een eenvoudige, enkelvoudige taak in een arbeidsorganisatie. Dit blijkt ook uit het feit dat appellant na zijn achttiende levensjaar nog praktijkonderwijs heeft gevolgd en diverse korte dienstverbanden heeft vervuld. Niet is gebleken dat appellant daarin niet heeft gefunctioneerd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat appellant op achttienjarige leeftijd – ondanks de voor hem aangenomen beperkingen – niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het Uwv heeft terecht geweigerd om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L.K. Dagmar