ECLI:NL:CRVB:2021:1117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
17/6657 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in WIA-zaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 18 juni 2020 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Centrale Raad van Beroep moest nog beslissen over de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft gemaakt, evenals over de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met meer dan één jaar is overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) moet worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.500,-. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.710,06. De proceskosten voor het verzoek om schadevergoeding zijn begroot op € 267,-. De uitspraak is gedaan op 6 mei 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 mei 2021
17/6657 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 augustus 2017, 16/8538 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Voorman-Foppen hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. Y.W.M. van de Lest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een deskundige benoemd.
Deze heeft op 18 januari 2020 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 18 juni 2020 een beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 13 juli 2020 heeft mr. Voorman-Foppen namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 18 juni 2020 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv naast de vergoeding van de fiscale schade eveneens de kosten van de door appellante ingeschakelde deskundige heeft betaald, moet de Raad nog slechts beslissen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten en op het tot vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.335,- in beroep en € 1.335,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De reiskosten die appellante heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en de Raad, komen tot een bedrag van € 40,06 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 30 maart 2016 tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure ruim vijf jaar geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met meer dan één jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.500,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van de het Uwv minder dan zes maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.500,-.
Er bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellant ter zake het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten worden begroot op € 267,- voor het indienen van het verzoek.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.710,06.
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding
van schade tot een bedrag van € 1.500,-.
-veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding
van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 267,-
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Alajai