Uitspraak
20.3323 WUV
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 17 augustus 2020, weigerde een vergoeding voor tandheelkundige behandeling die appellante had aangevraagd. De Raad oordeelt dat de eerdere vergoedingen voor tandheelkundige zorg, toegekend in 2000 en 2003, voldoende zijn geweest om de gebitsklachten die voortvloeien uit de ondergane vervolging te dekken. De huidige klachten worden door de tandheelkundig adviseur van verweerder gekarakteriseerd als normaal onderhoud, en niet als een nieuwe indicatie voor vergoeding onder de Wuv. De Raad heeft geen gegevens aangetroffen die aanleiding geven voor twijfel aan dit oordeel. De weigering om de kosten van de tandheelkundige behandeling te vergoeden blijft dan ook in stand. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.