ECLI:NL:CRVB:2021:1085
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde spaarrekeningen en schulden aan Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving sinds 4 mei 2016 bijstand als alleenstaande ouder, maar heeft verzuimd om haar volledige vermogen, waaronder spaarrekeningen, te melden bij het Drechtstedenbestuur. Het bestuur heeft na een heronderzoek vastgesteld dat appellante meer vermogen had dan de voor haar geldende norm, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsbedragen. De appellante heeft aangevoerd dat het bestuur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een schuld aan het Zorgkantoor, die volgens haar voor de bijstandsverlening was ontstaan. De Raad oordeelt echter dat deze schuld niet van appellante is, maar van haar meerderjarige zoon, en dat het Zorgkantoor de vordering op hem heeft gericht. De Raad bevestigt dat de interingsnorm, die in andere contexten wordt toegepast, niet van toepassing is bij de intrekking van bijstand. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.