ECLI:NL:CRVB:2021:1083
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van als geldlening verstrekte algemene bijstand en de toepassing van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om de terugvordering van als geldlening verstrekte algemene bijstand op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellanten, die als startende zelfstandigen bij het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen een aanvraag voor bijstand hebben ingediend, kregen in 2017 een renteloze geldlening toegekend. Na een definitieve vaststelling van hun recht op bijstand over het jaar 2017, heeft het college de eerder verstrekte bijstand in zijn geheel teruggevorderd, omdat het inkomen van appellanten over het gehele boekjaar in aanmerking was genomen. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het college hen verkeerd heeft voorgelicht en dat zij in de veronderstelling verkeerden dat alleen hun inkomen over de bijstandsperiode zou worden meegenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college hen verkeerd heeft voorgelicht. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet, omdat appellanten niet hebben aangetoond dat het college hen onjuist heeft geïnformeerd. Evenmin slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel, aangezien appellanten niet hebben aangetoond dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan door het college die hen deden geloven dat alleen het inkomen over de bijstandsperiode relevant zou zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De uitspraak is gedaan op 11 mei 2021 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.