In deze zaak is in geschil of de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht heeft geweigerd om kinderbijslag toe te kennen aan appellante over het vierde kwartaal van 2009 en het eerste kwartaal van 2010. Appellante had op 4 december 2017 verzocht om terug te komen van een eerder besluit van de Svb, waarin kinderbijslag was geweigerd. De Svb oordeelde dat het verzoek niet kon worden ingewilligd omdat het besluit van 14 juni 2013 niet onmiskenbaar onjuist was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb zich ten onrechte niet bevoegd heeft geacht om de aanspraak van appellante opnieuw inhoudelijk te beoordelen. De Raad stelt dat artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) niet rechtstreeks van toepassing is op een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit en draagt de Svb op om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante.