ECLI:NL:CRVB:2021:1038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1988, een Wajong-uitkering ontvangen vanwege vermoeidheidsklachten. Met ingang van 1 januari 2018 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar uitkering verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon, op basis van een beoordeling van haar arbeidsvermogen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk deskundige heeft ingeschakeld en dat haar klachten niet goed zijn onderkend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om tegenbewijs in te brengen. De Raad volgt het oordeel van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is tot arbeidsparticipatie. De Raad oordeelt dat de beoordeling van het Uwv zorgvuldig en afdoende gemotiveerd is. De door appellante ingebrachte medische informatie van cardiologen biedt geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.