ECLI:NL:CRVB:2021:1033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
18/4850 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen onder de Wajong 2015 en de SMBA-methode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2000 een Wajong-uitkering ontvangt, betwistte de verlaging van zijn uitkering door het Uwv op basis van de SMBA-methode. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de SMBA-methode rechtens aanvaardbaar is en dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunt kan onderbouwen. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant arbeidsvermogen heeft, en dat de verlaging van de Wajong-uitkering naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018 gerechtvaardigd is. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Uitspraak

18.4850 WAJONG

Datum uitspraak: 29 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juli 2018, 17/5522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Namens appellant is
mr. H. Martens verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1981, heeft in verband met visuele en motorische klachten sinds 12 april 2000 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2017 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen als bedoeld in de Wajong 2015 heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 18 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 31 januari 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij geen gronden ziet de methode ‘Sociaal Medische Beoordeling van Arbeidsvermogen’ (SMBA) niet rechtens aanvaardbaar te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig plaatsgevonden. Met de door het Uwv gegeven nadere toelichting is toereikend gemotiveerd dat de bij appellant vastgestelde visusklachten en ook zijn overige fysieke en psychische beperkingen in onderlinge samenhang bij de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant in staat is om in fysiek en energetisch licht belastende arbeid, met voldoende wisseling van handelingen, ten minste een uur aaneengesloten en ten minste vier uur per dag te werken. De rechtbank acht verder voldoende onderbouwd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat hij in staat is om de voorbeeldtaak van handmatig afwassen uit te voeren. Het feit dat op de aspecten ‘tempo’ en ‘gewenst of passend gedrag’ geen expliciete, objectieve ondergrens is gedefinieerd, staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan de conclusie dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft, zodat hij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Hiertoe heeft hij herhaald dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig zijn geweest, nu een beoordeling aan de hand van de SMBA-methode onaanvaardbaar is. Ook heeft het Uwv zijn fysieke beperkingen onderschat. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aanvullend naar voren gebracht dat er voor de klachten van gevoelloosheid in de voeten wel beperkingen zijn aangenomen voor lopen, maar ten onrechte niet ook voor staan. Appellant is daarom niet in staat de staande voorbeeldfunctie van handmatig afwasser uit te voeren. Met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), heeft appellant de Raad gevraagd een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2078).
4.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen.
4.3.
Het Uwv heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de hiervoor genoemde SMBA-methode ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Bij deze beoordeling staat centraal de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF). De ICF biedt een denkmodel en een terminologie die kunnen helpen de betrokkene in beeld te brengen en de eventuele problemen te beschrijven die de betrokkenen ervaren in hun functioneren. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt het Uwv daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). Het MOI bevat veel voorkomende relaties tussen activiteiten en participatie, waarmee mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving zichtbaar kunnen worden gemaakt. Voor het toepassen van de SMBA-methode heeft het Uwv het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank, dat de SMBA-methode rechtens aanvaardbaar is als ondersteunend systeem bij de beoordeling of iemand mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft volgens de Wajong 2015, wordt onderschreven. Appellant betoogt tevergeefs dat het SMBA niet transparant, verifieerbaar en controleerbaar is. Zoals reeds eerder is overwogen, (zie de uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018) kan aan het Uwv niet de mogelijkheid worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. De in het Compendium gegeven toelichting op de vier voorwaarden en het begrip duurzaamheid is een uitwerking van de toelichting op deze voorwaarden en het begrip duurzaamheid uit de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken II, 2011/12, 33 161, blz. 34 e.v., Hoofdstuk 5.1) en uit de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit (p. 6 e.v.). Dit systeem is in de externe functie ervan niet meer dan een hulpmiddel om een besluit wat betreft de medische en arbeidskundige uitgangspunten voldoende inzichtelijk te maken. Het is – zoals de rechtbank ook heeft overwogen – vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of het Uwv met toepassing van de SMBA-methode, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft geleid tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het gaat daarbij steeds om een volle toetsing van de besluitvorming.
4.5.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op
1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Partijen houdt daarbij verdeeld de vraag of appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij:
  • geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
  • niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
  • niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur;
  • niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.6.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Getoetst dient te worden in drie stappen, te weten: 1. zorgvuldigheid van de besluitvorming, 2. ‘equality of arms’ en 3. inhoudelijke beoordeling.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming.
4.7.
Appellant heeft in hoger beroep geen specifieke gronden gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel hieromtrent en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Stap 2: ‘equality of arms’
4.8.
Geen reden bestaat om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van het standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Hij heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen om zijn standpunt met medische gegevens te onderbouwen. Die ruimte heeft hij ook benut door inzending van gegevens van de oogarts van 20 december 2016 en 3 november 2017 en van de internist van 11 april 2018. In de overgelegde informatie komen de klachten van appellant en de bevindingen van de behandelend sector naar voren. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Van een schending van het beginsel van equality of arms is onder deze omstandigheden geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.9.
De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd, omdat deze inzichtelijk en toereikend gemotiveerd is. Deze arts heeft de verzekeringsarts gevolgd in de conclusie dat appellant in beginsel in staat is tot het handhaven van een staande houding, waarbij beperkingen gelden ten aanzien van de duur, frequentie en bijkomende belasting. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat appellant, wanneer rekening wordt gehouden met zijn fysieke en psychische beperkingen en onder de door het Uwv geschetste voorwaarden voor het functioneren in een werkomgeving, niet ten minste een uur aaneengesloten kan werken en niet gedurende vier uur per dag belastbaar is. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen.
4.10.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Deze hebben voldoende gemotiveerd dat appellant, uitgaande van de voor hem geldende beperkingen, waaronder dat hij niet te lang aaneengesloten kan staan, de voorbeeldfunctie van handmatig afwasser kan verrichten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de taakinformatie niet blijkt dat deze taak enkel staand kan worden uitgevoerd.
4.11.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en is de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.12.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.11 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L. Abdoellakhan