In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2000 een Wajong-uitkering ontvangt, betwistte de verlaging van zijn uitkering door het Uwv op basis van de SMBA-methode. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de SMBA-methode rechtens aanvaardbaar is en dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunt kan onderbouwen. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant arbeidsvermogen heeft, en dat de verlaging van de Wajong-uitkering naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018 gerechtvaardigd is. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.