ECLI:NL:CRVB:2021:1011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
19/2275 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant, die lijdt aan narcolepsie en kataplexie. Appellant had in 2017 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank Rotterdam had het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij vanwege zijn aandoeningen niet in staat is om aaneengeschakeld te werken en dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in staat is om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren, en dat hij in staat is om gedurende ten minste een uur aaneengeschakeld te werken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij beschikt over arbeidsvermogen. De Raad heeft ook aangegeven dat de vergelijking met een eerdere uitspraak niet opgaat, omdat de beoordelingscriteria verschillen. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met G.S.M. van Duinkerken als griffier.

Uitspraak

19 2275 WAJONG

Datum uitspraak: 30 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2019, 18/2862 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.M. van Gilse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.A.M. Knol en mr. J.P.M. van Gilse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [geboortedatum] 1994 en lijdt sinds 2010 aan narcolepsie en kataplexie. De diagnose is in april 2017 gesteld. Appellant heeft op 9 mei 2017 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Op 4 juli 2017 heeft hij het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er bij appellant in de periode voor 30 juni 2014, tot dat moment volgde appellant een studie, sprake was van een beperking van zijn belastbaarheid, dat dit een medisch en objectiveerbaar gevolg is van ziekte, maar dat er geen medische gronden zijn voor het ontbreken van arbeidsvermogen. Bij besluit van 5 september 2017 (primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wajong daarom afgewezen. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen en dat appellant, gelet op het feit dat zijn beperkingen nog ten minste zes maanden zullen voortduren, in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak. Bij besluit van 5 september 2017 heeft het Uwv besloten dat appellant een indicatie banenafspraak krijgt.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 18 april 2018 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 maart 2018 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 april 2018 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het beroep is gericht tegen de afwijzing van de Wajong-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn onderzoek het rapport van de verzekeringsarts, de informatie van de behandelend artsen en de gegevens en observaties verkregen tijdens de hoorzitting betrokken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant stelt dat deze onderzoeken onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, maar wat hij daartoe aanvoert, biedt voor deze stelling onvoldoende steun. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank op inzichtelijke wijze uitgelegd waarom appellant in staat moet worden geacht om gedurende ten minste een uur aaneengesloten te kunnen werken en waarom hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. In dit kader heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat uit het dagverhaal van appellant en het functioneren thuis en buitenshuis blijkt dat appellant gedurende periodes van langer dan een uur zelfstandig met activiteiten bezig kan zijn zonder bijgestuurd te worden. Hij heeft daarbij overwogen dat appellant geen cognitieve aandoening heeft die bijsturing noodzakelijk maakt. De rechtbank is van oordeel dat uit de nota van toelichting bij het Schattingsbesluit kan worden afgeleid dat het vereiste voortdurende toezicht tijdens de werkzaamheden in dit kader niet relevant is. Het niet zelfstandig in staat zijn tot het deelnemen aan het verkeer, het boodschappen doen, het uitgaan of werken en het veroorzaken van ongevallen als pizzakoerier, leiden niet tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant ten onrechte in staat heeft geacht gedurende ten minste een uur aaneengesloten te kunnen werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder afdoende toegelicht dat mede uit de werkzaamheden die appellant voorheen uitvoerde blijkt dat de medische klachten van appellant niet van dien aard zijn dat een belastbaarheid van minder dan vier uur per dag aangenomen moet worden. In reactie op het beroepschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder verwijzing naar de brief van 6 april 2017 van neuroloog B.J.N. van Wetten, verder beargumenteerd dat de slaapaanvallen tijdens het werk wel meevallen. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat het zich verslapen en moeilijk wakker worden geen klacht betreft die rechtstreeks te herleiden is tot narcolepsie, dat appellant in dat verband ook in de middagen in plaats van in de ochtenden kan werken en dat slaapaanvallen in het woon- en werkverkeer kunnen worden ondervangen door een vervoersvoorziening aan te vragen. De beroepsgronden geven de rechtbank geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij de rechtbank opmerkt dat appellant in beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat appellant tijdens zijn opleiding en in de periode van 2012 tot en met 2017 tijdens zijn werkzaamheden bij diverse werkgevers heeft aangetoond instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en dat hij in staat is afspraken na te komen. Dit blijkt ook uit de verklaring van appellant dat hij van augustus 2016 tot april 2017 naar tevredenheid van de werkgever [werkgever] heeft gewerkt. Verder heeft hij gemotiveerd dat niet is gebleken van beperkingen van dien aard dat appellant geen inzicht heeft in oorzaak en gevolg van zijn handelen. Appellant beschikt dan ook over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toereikend gemotiveerd dat appellant in staat is een taak binnen een arbeidsorganisatie, zoals het beleggen van broodjes, gedurende een uur aaneengesloten uit te voeren. Hij heeft daarbij beargumenteerd toegelicht dat deze taak plaatsvindt in een omgeving met voldoende visuele en auditieve prikkels en dat daarnaast de strikte naleving van normen, het “first in, first out principe” en de diverse handelingen en werkwijzen binnen de taak voldoende uitdaging en afwisseling opleveren. Er is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep altijd een leidinggevende of verantwoordelijke aanwezig die kan ingrijpen als appellant in slaap dreigt te vallen.
3.1.
Appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat hij vanwege zijn aandoeningen een aantal keer per dag moet slapen. Dit heeft diverse gevolgen voor zijn (sociale) leven en psychisch welbevinden. Hij voldoet niet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het Schattingsbesluit. Hij beschikt niet over arbeidsvermogen en is volledig arbeidsongeschikt. Hij kan geen taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie, hij beschikt niet over basale werknemersvaardigheden, hij kan niet ten minste een uur aaneengesloten werken zonder intensieve begeleiding en kan niet per dag minstens vier uur werken. Met name vanwege het onvoorspelbare karakter van de momenten waarop hij door zijn ziekte niet beschikbaar is voor arbeid, kan niet gesteld worden dat hij beschikt over arbeidsvermogen. Van een werkgever kan niet verwacht worden iemand in dienst te nemen die niet van tevoren kan aangeven op welke ochtenden van de week hij beschikbaar is en die continu toezicht nodig heeft. Ook verdraagt het plotseling in slaap vallen zich niet met het verrichten van betaalde arbeid. Appellant heeft een verklaring van neuroloog prof. dr. J. Lammers van 31 maart 2021 ingediend. Lammers heeft geschreven dat narcolepsie een chronische invaliderende organische hersenaandoening is en dat genezing niet mogelijk is. Het belangrijkste kenmerk is een onvermogen langdurig achtereen wakker en geconcentreerd blijven. Appellant verwijst ook naar een uitspraak van de Raad van 22 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:614). In deze zaak is aan iemand die ook aan narcolepsie en kataplexie lijdt een Wajong-uitkering toegekend. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 september 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
9 september 2019, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op de verklaring van Lammers heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 12 april 2021 vermeld dat in de verklaring van Lammers algemene informatie is verstrekt en dat niet is onderbouwd of en in hoeverre deze beperkingen aanwezig zijn bij appellant. Daarnaast is de diagnose bekend bij het Uwv en is rekening gehouden met de beperkingen die daar bij appellant uit voortkomen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Ter beoordeling is of de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de vier voorwaarden die zijn genoemd in 4.1.2.
4.3.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zorgvuldig onderzoek verricht en alle medische informatie bij de beoordeling betrokken. Wat appellant heeft aangevoerd is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De artsen van het Uwv hebben de in 2017 aanwezige medische problematiek goed ingeschat. Daarbij is het dagverhaal van appellant en de informatie van de behandelend neurologen betrokken.
4.3.2.
Neuroloog Rozeman heeft in een brief van april 2017 bij de anamnese vermeld dat appellant tijdens het werk niet in slaap valt. Op het werk houdt hij zich fysiek bezig. Zodra hij gaat zitten en rust neemt valt hij echter wel in slaap. De verzekeringsartsen hebben deze informatie bij hun beoordeling betrokken en vermeld dat appellant moeite heeft met het richten van de aandacht en dat het voor hem zeer problematisch is om wakker te blijven wanneer er te weinig prikkels zijn. Dit is bijvoorbeeld bij eentonig werk, langdurig achtereen zitten, weinig auditieve en visuele prikkels. Het zelfstandig ondernemen van taken is beperkt, omdat appellant letterlijk neer kan vallen/in slaap kan vallen. Hij kan dan niet zorgdragen voor de eigen veiligheid. Door problemen met het handhaven van zijn lichaamshouding (neervallen, bijvoorbeeld bij heftige emoties of prikkels, zoals wanneer er gescoord wordt tijdens aanwezigheid in een voetbalstadion) kan appellant gewond raken. Ook het gebruiken/besturen van vervoersmiddelen is beperkt. Volgens de verzekeringsartsen kan appellant met zijn beperkingen wel een uur aaneengesloten werken en kan hij ook tenminste vier uur per dag werken. Dit standpunt is door de verzekeringsartsen afdoende onderbouwd.
4.3.3.
In het rapport van 12 april 2021 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de in hoger beroep ingediende brief van neuroloog Lammers van 31 maart 2021 geen nieuw licht werpt op de zaak. Er is geen reden om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de beoordeling door het Uwv ontbreekt.
4.4.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is van mening dat appellant een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Als voorbeeld heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de taak “beleggen van broodjes” genoemd, die geschikt wordt geacht omdat het werk plaatsvindt in een omgeving met voldoende prikkels en dat daarnaast de strikte naleving van normen, het “first in, first out principe” en de diverse handelingen en werkwijzen binnen de taak voldoende uitdaging en afwisseling opleveren. Dit standpunt is afdoende gemotiveerd. Onwaarschijnlijk is dat het voor hem te gevaarlijk zou zijn omdat er gebruik moet worden gemaakt van een broodmes.
4.4.2.
De stelling van appellant dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd een werknemer in dienst te nemen, van wie niet tevoren is aan te geven op welke ochtenden van de week hij beschikbaar is en die continu toezicht nodig heeft, slaagt niet. Voor zover appellant hiermee een beroep doet op artikel 9, onder e van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb), is van belang dat dat artikel niet van toepassing is op beoordelingen op grond van artikel 1a van het Sb, waar het gaat om arbeidsvermogen. Ook als continu toezicht noodzakelijk is, betekent dat niet dat van arbeidsvermogen geen sprake kan zijn. Dit toezicht kan eventueel plaatsvinden via een indicatie beschut werk als bedoeld in de Participatiewet in het geval dat toezicht verder gaat dan van een werkgever redelijkerwijs verwacht mag worden. Als appellant in verband met zijn beperkingen niet kan deelnemen aan het verkeer, kan hij een vervoersvoorziening aanvragen om van en naar zijn werk te reizen.
4.5.
Het Uwv heeft afdoende gemotiveerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden omdat hij in staat om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en om afspraken met de werkgever na te komen. Dat appellant gedurende een langere periode naar tevredenheid van een werkgever heeft gewerkt is daarbij begrijpelijkerwijs van belang geacht.
4.6.
De vergelijking met ECLI:NL:CRVB:2018:614 gaat niet op. In deze zaak ging het om een aanvraag op grond van de Wajong 2010, met een ander beoordelingscriterium.
4.7.
Gelet op overwegingen 4.3 tot en met 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat op grond van de wettelijke voorwaarden moet worden geconcludeerd dat appellant wel beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2021.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) G.S.M. van Duinkerken