ECLI:NL:CRVB:2021:1008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
19/4697 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2019. De appellant, die sinds 7 december 2012 bijstand ontvangt, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat er onvoldoende procesbelang was, omdat de appellant het re-integratietraject bij De Werkplaats had afgerond en er geen maatregelen meer tegen hem zouden worden opgelegd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De wens van de appellant om een inhoudelijk oordeel te krijgen over de verplichtingen die aan de deelnemersovereenkomst waren verbonden, was niet voldoende om procesbelang aan te nemen. De Raad oordeelde dat het college ter zitting had meegedeeld dat het nog niet vaststond dat de appellant opnieuw verplicht zou worden deel te nemen aan een vergelijkbaar traject. Bovendien waren de verplichtingen aan het traject inmiddels veranderd.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier.

Uitspraak

19.4697 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2019, 19/324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 28 april 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Grégoire heeft vragen van de Raad beantwoord, waarop het college heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 19/4698 PW, plaatsgevonden op 16 maart 2021. Namens appellant is verschenen mr. Grégoire. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Roestenberg. In de zaak 19/4698 PW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 7 december 2012 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellant is door het college aangemeld voor een re-integratietraject bij De Werkplaats (traject). Op 24 juli 2018 heeft appellant de deelnemersovereenkomst De Werkplaats (deelnemersovereenkomst) ondertekend, waarin diverse verplichtingen en gedragsregels zijn opgenomen. Appellant is op 29 augustus 2018 gestart met het traject.
1.3.
Bij besluit van 15 augustus 2018 heeft het college appellant onder meer meegedeeld dat de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, b en c, van de PW op hem van toepassing blijven.
1.4.
Bij besluit van 7 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover nog van belang, het bezwaar gericht tegen de aanmelding bij het traject de Werkplaats en de hieruit voortvloeiende deelnemersovereenkomst, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voor zover betrekking hebbend op de verplichtingen die zijn opgenomen in de deelnemersovereenkomst de Werkplaats, niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende procesbelang, omdat appellant het traject heeft afgerond en hij al geruime tijd aan het werk is.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Niet in geding is dat appellant het traject op 29 november 2018 heeft afgerond en dat aan appellant geen maatregel is en ook niet meer zal worden opgelegd in verband met dit traject en/of de daaraan verbonden verplichtingen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens onvoldoende procesbelang. Onder verwijzing naar de uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:238, heeft appellant ter zitting betoogd dat hij belang heeft gehouden bij een oordeel over de aan de deelnemersovereenkomst verbonden verplichtingen. Appellant heeft opnieuw bijstand aangevraagd en hij vreest dat hij opnieuw een traject bij de Werkplaats krijgt opgelegd waaraan dezelfde, in de deelnemersovereenkomst neergelegde, verplichtingen zijn verbonden.
4.4.
De Raad is van oordeel dat hierin onvoldoende procesbelang is gelegen. Anders dan in de door appellant genoemde, onder 4.3 vermelde uitspraak, is hier geen sprake van een toekenning van een voorziening voor een bepaalde periode waarbij, na afloop van deze periode, opnieuw een aanvraag voor eenzelfde voorziening wordt ingediend. De wens van appellant om, met het oog op een mogelijk opnieuw op te leggen verplichting tot deelname aan eenzelfde traject met dezelfde verplichtingen, een inhoudelijk oordeel van de Raad te krijgen, is onvoldoende om een voldoende procesbelang aan te nemen. Van belang hierbij is dat het college ter zitting heeft meegedeeld dat de aanvraag om bijstand van appellant nog in behandeling is en dat nog niet vaststaat dat appellant de verplichting zal worden opgelegd om aan hetzelfde traject te gaan deelnemen. Bovendien zijn de aan het traject de Werkplaats verbonden verplichtingen volgens het college inmiddels veranderd en is de deelnemersovereenkomst op diverse onderdelen gewijzigd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J.B. Beerens