ECLI:NL:CRVB:2021:1006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
19/1523 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die zich sinds 2010 ziek had gemeld vanwege psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2016, waarbij appellant werd beoordeeld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 3 maart 2017.

De rechtbank had een deskundige benoemd die concludeerde dat appellant lijdt aan een persisterende chronische aanpassingsstoornis, wat leidt tot lichte tot matige beperkingen. De deskundige stemde in grote lijnen in met de FML, maar gaf aan dat er mogelijk aanvullende beperkingen nodig waren voor zelfstandig en doelmatig handelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep oordeelde echter dat de FML geen aanpassing behoefde, omdat er geen ernstige stoornis was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de deskundige meer beperkingen had geadviseerd, maar de Raad oordeelde dat de FML voldoende was en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet opgingen en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.

Uitspraak

19.1523 WIA

Datum uitspraak: 28 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2019, 17/2907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Reith, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de werkgever heeft mr. L.K. Wouterse een zienswijze ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 17 maart 2021. Namens appellant is mr. Reith verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Ait Moha. De werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als afwashulp voor 37,93 uur per week bij werkgever. Op 18 november 2010 heeft hij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan werkgever een loonsanctie opgelegd, bestaande uit het doorbetalen van het loon van appellant tot 29 oktober 2013.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, aan appellant met ingang van 1 december 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 1 mei 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft de werkgever verzocht om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. In verband met dit verzoek heeft appellant op 21 november 2016 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 2,44%. Bij besluit van 2 januari 2017 heeft het Uwv de WGA‑loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 3 maart 2017 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 10 mei 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 19 mei 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft een deskundige benoemd. De deskundige, psychiater F.B. van der Wurff, heeft op 20 april 2018 en aanvullend op 8 oktober 2018 aan de rechtbank gerapporteerd dat hij in grote lijnen kan instemmen met de FML. Voor het beginnen en volhouden van activiteiten heeft appellant vanuit psychiatrisch oogpunt een beperking wat invloed heeft op het zelfstandig en doelmatig handelen. Mogelijk is hiervoor een aanvullende beperking in de FML nodig, maar het is volgens de deskundige aan een verzekeringsarts om dit vast te stellen. Op het sociaal functioneren is volgens de deskundige in de FML voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant. Voorts heeft de deskundige geen stoornis vastgesteld die urenbeperking noodzakelijk maakt.
2.2.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, uitgaande van het verminderde initiatief en het neigen tot vermijding, aanleiding gezien de FML op 13 juni 2018 aan te passen door appellant op item 1.9.10 aangewezen te achten op een jobcoach. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geconcludeerd dat met de aangepaste FML alle geselecteerde functies nog passend zijn omdat het eenvoudige handelingen betreft in een vast patroon en waarin bij problemen hulp van collega’s en/of leidinggevende kan worden gevraagd. Hierdoor wijzigt de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet.
2.3.
De werkgever heeft een rapport van 3 juli 2018 van medisch adviseur J.M.W.N. Derks ingebracht. In dit rapport heeft medisch adviseur Derks zich kunnen verenigen met de conclusies van deskundige Van der Wurff en geen aanleiding gezien voor meer beperkingen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn opgenomen in de aangepaste FML.
2.4.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak, waarin is neergelegd dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering haar overtuigend voorkomt, heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat gelet op het rapport van de deskundige Van der Wurff en de gegeven reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de beperkingen van appellant, zoals verwoord in de FML van 13 juni 2018, juist zijn vastgesteld. Appellant heeft niet met aanvullende stukken gereageerd op de rapporten van de deskundige, de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de medisch adviseur van de werkgever. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat met de aangepaste FML de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor hem zijn. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de deskundige meer beperkingen nodig acht voor het zelfstandig en doelmatig handelen, het beginnen en het volhouden van activiteiten. Daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML op 13 juni 2018 bij item 1.9.10 een toelichting geplaatst dat appellant aangewezen is op een jobcoach. Ter beoordeling of de geselecteerde functies met de nadere aanpassing in de FML geschikt zijn, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in een gesprek met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, deze nadere toelichting echter gerelativeerd door te vermelden dat appellant prima zonder jobcoach kan werken als er volgens een vast patroon gewerkt wordt en hij bij veranderingen hulp kan vragen. Met deze relativering wordt het door de deskundige gesignaleerde probleem dat appellant moeite heeft met het aanvangen en het vasthouden van werk, en dat daarom een jobcoach is vereist, uit het oog verloren. De toevoeging van de jobcoach in item 1.9.10 in de FML, naast de beperkingen bij items 2.12, 1.9.5 en 1.9.2, kan alleen maar betekenen dat de jobcoach de hele dag in de buurt moet zijn en niet tijdelijk van aard is. Daarnaast is niet onderzocht of bij inschakeling van een jobcoach in de concrete uitoefening van de geselecteerde functies, die mate en intensiteit van begeleiding mogelijk is die tegemoetkomt aan de specifieke beperkingen van appellant. Ook is niet bezien of, gelet op de intensieve begeleiding van appellant, van de werkgevers in redelijkheid gevergd kan worden een jobcoach op de werkplek toe te laten. De functie van productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) is niet geschikt, omdat met twee collega’s moet worden samengewerkt. De invulling van het werk wordt niet van tevoren afgebakend, maar dient in onderling overleg te worden vastgesteld. Hierdoor is er geen sprake van een van te voren afgebakend werk.
3.2.
Het Uwv heeft in reactie op de hogerberoepsgronden rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
3.3.
Werkgever heeft een zienswijze ingediend. Onder verwijzing naar de Beleidsregel Protocol Jobcoach heeft de werkgever het standpunt van het Uwv in verweer onderschreven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling staat of de beperkingen van appellant per 3 maart 2017 juist zijn vastgesteld en of de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor hem zijn, wat er toe heeft geleid dat de WIA-uitkering van appellant met ingang van 3 maart 2017 is beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn beroepsgrond dat de FML van 13 juni 2018 geen voldoende vertaling is van de door de deskundige weergegeven conclusies en geen recht doet aan zijn psychische beperkingen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Deskundige Van der Wurff heeft in zijn rapport van 20 april 2018 geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een persisterende chronische aanpassingsstoornis die in psychiatrische zin leidt tot lichte tot matige beperkingen. De deskundige heeft in grote lijnen ingestemd met de FML en heeft daaraan enkele overwegingen toegevoegd.
“(…) In gedingstuk M 37 en 38 worden voor het persoonlijk functioneren specifieke voorwaarden opgesteld, voor het sociaal functioneren een beperking in emotionele problemen van anderen hanteren, samenwerken en een sterke beperking voor omgaan met conflicten. Er worden tevens specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid vastgelegd.
Betrokkene heeft voor het beginnen en volhouden van activiteiten vanuit psychiatrisch oogpunt een beperking. Betrokkene heeft moeite activiteiten aan te vangen en vol te houden, zoals geschetst. Dit heeft invloed op zijn zelfstandig en doelmatig handelen, omdat hij in vermijding van activiteiten terecht kan komen. In de FML zijn in die dimensies geen beperkingen aangegeven, wel zijn specifieke voorwaarden opgesteld die deze beperkingen zouden kunnen ondervangen. Die voorwaarden kunnen daarmee met deze beperkingen vanuit psychiatrisch oogpunt rekening houden, maar mogelijk dient een aanvullende en afzonderlijke beperking in de dimensies van het zelfstandig en doelmatig handelen worden opgenomen. Dit is echter aan een verzekeringsarts om vast te stellen.
Voor het sociaal functioneren zijn in de FML datum in geding beperkingen en voorwaarden opgenomen die naar mijn mening rekening houden met de beperkingen die vanuit psychiatrisch oogpunt beschreven zijn.”
4.4.
Naar aanleiding van het rapport van Van der Wurff heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 juni 2018 geen aanleiding gezien om op medische gronden de FML aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe uiteengezet dat beperkingen voor het zelfstandig en doelmatig handelen slechts worden vastgesteld als er sprake is van een ernstige stoornis. Daarvan is bij appellant geen sprake. Vanwege het verminderde initiatief en het neigen tot vermijding, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant aangewezen geacht op een zekere mate van sturing in de vorm van een jobcoach en heeft dit als toelichting opgenomen bij item 1.9.10 van de FML. Blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 juli 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat hij geen beperking heeft aangegeven ten aanzien van item 1.9.3. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dat rapport toegelicht dat het werk in de geselecteerde functies volgens een vast patroon wordt uitgevoerd en dat hulp van collega’s en/of leidinggevende altijd aanwezig is. Een jobcoach kan daarbij extra ondersteuning bieden. In een rapport van 19 juni 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat het feit dat in de FML is opgenomen dat appellant is aangewezen op een jobcoach niet impliceert dat appellant is aangewezen op permanent toezicht en begeleiding. In een rapport van 28 juni 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat appellant zelfstandig kan handelen zonder dat enige vorm van permanente begeleiding nodig is en dat daarom een beperking op item 1.9.3 niet aan de orde is. Wel heeft appellant bij aanvang van nieuw werk een steuntje in de rug nodig en daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat appellant is aangewezen op een jobcoach. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:913, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat de inzet van een jobcoach bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rol speelt. Het is een tijdelijke voorziening gericht op participatie en re-integratie. De inzet betreft geen voortdurende aanwezigheid en de omvang van de begeleiding is qua uren beperkt en neemt in de loop van de tijd af.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat het rapport van deskundige Van der Wurff geen aanleiding geeft om de FML aan te passen, in het bijzonder niet op de items zelfstandig en doelmatig handelen. Ook is overtuigend gemotiveerd dat er geen noodzaak is voor permanent toezicht of begeleiding van appellant bij het uitvoeren van werkzaamheden. Het rapport van Van der Wurff biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Deze heeft geconcludeerd dat als het gaat om activiteiten ondernemen, in gang zetten en volhouden van activiteiten appellant beperkingen heeft, omdat het hem moeite kost de vermijding die met zijn aanpassingsstoornis samenhangt te doorbreken. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit niet noopt tot extra beperkingen in de FML, maar dat een jobcoach ter ondersteuning bij de aanvang van werkzaamheden volstaat, is navolgbaar. Weliswaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de door de arbeidsdeskundige onder 4.4. aangehaalde uitspraak van de Raad, de inzet van de jobcoach ten onrechte als een nadere toelichting in de FML vermeld, nu de jobcoach een reintegratieinstrument is, maar dat neemt niet weg dat de FML zonder die toelichting in lijn is met de conclusies van Van der Wurff.
4.6.
Uitgaande van de van de FML van 13 juni 2018 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. In het rapport van 28 juni 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd toegelicht dat de functie van productiemedewerker machinaal inpakken (SBCcode 111175) geschikt is. Hierin is sprake van een eigen deeltaak. Bij het uitvoeren van een taak wordt niet samengewerkt.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren