ECLI:NL:CRVB:2020:997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
17/4960 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag dubbele kinderbijslag wegens onvoldoende zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellante om voortzetting van de dubbele kinderbijslag voor haar zoon, die in 2004 is geboren en autisme heeft. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat de zoon volgens de Svb geen intensieve zorg nodig had en niet voldeed aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. De zorgscore van de zoon was vastgesteld op 1 punt, terwijl voor zijn leeftijd een minimale score van 3 punten vereist was.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het advies van het CIZ over de zorgbehoefte van de zoon zorgvuldig tot stand was gekomen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de beoordeling door het CIZ onzorgvuldig was en niet recht deed aan de dagelijkse situatie van haar zoon. Ze verwees naar een ontwikkelingsperspectief van de school van haar zoon en een nieuw positief advies van het CIZ na een latere aanvraag.

De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgscore van de zoon zoals vastgesteld door de Svb in navolging van het CIZ. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de conclusie van het CIZ zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4960 AKW

Datum uitspraak: 22 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 juni 2017, 16/5605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Daalhuizen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. Herder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De zoon van appellante, [naam zoon] , is [in] 2004 geboren. Bij [naam zoon] is autisme vastgesteld.
1.2.
Appellante heeft op 27 januari 2016 bij de Svb een aanvraag om voortzetting van de dubbele kinderbijslag voor [naam zoon] ingediend.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2016 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van het tweede kwartaal van 2016 voor [naam zoon] geen dubbele kinderbijslag meer ontvangt.
1.4.
Bij besluit van 12 juli 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2016, onder verwijzing naar het advies van CIZ en het daarbij gehanteerde Beoordelingskader Buk (Beoordelingskader), ongegrond verklaard. [naam zoon] heeft geen intensieve zorg nodig en daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Zijn zorgscore is vastgesteld op 1 punt (voor het item ‘alleen thuis zijn’), terwijl gelet op zijn leeftijd van 11 jaar op de peildatum 1 april 2016, een minimale zorgscore van 3 punten vereist is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder andere overwogen dat niet is gebleken dat het advies van CIZ inzake de zorgbehoefte van [naam zoon] niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat de inhoud van het advies niet juist of volledig is. De medisch adviseur van CIZ heeft aan de hand van dossierstudie, waarbij ook het verhandelde op de hoorzitting is meegenomen, de situatie van [naam zoon] bezien. In het advies is inzichtelijk toegelicht waarom [naam zoon] op andere onderdelen dan het onderdeel ‘alleen thuis zijn’ geen punt moet worden toegekend. Nu appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die het oordeel van CIZ weerspreken, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de Svb zich niet op het advies van CIZ heeft kunnen baseren.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Zij heeft aangevoerd (kort samengevat) dat de beoordeling door CIZ onzorgvuldig tot stand is gekomen en geen recht doet aan de dagelijkse situatie die zij met [naam zoon] doormaakt. Het medisch vragenformulier bood namelijk onvoldoende ruimte om de zorgbehoefte van [naam zoon] in alle nuances toe te kunnen lichten. Appellante heeft verder een beroep gedaan op het ontwikkelingsperspectief van 28 juli 2017 van [naam zoon] school, het [naam school] . Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat CIZ naar aanleiding van een nieuwe aanvraag om dubbele kinderbijslag op 4 september 2019 wel een positief advies aan de Svb heeft gegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het Beoordelingskader is aan te merken als een vaste gedragslijn en kan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanspraak op dubbele kinderbijslag worden genomen. Zie de uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3029.
4.3.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van CIZ niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. Bij de boordeling van de zorgbehoefte van [naam zoon] heeft CIZ het door appellante ingevuld medisch vragenformulier betrokken. Dit medisch vragenformulier biedt, naast de beantwoording van de concrete vragen, per item voldoende ruimte om de problematiek van het kind nader toe te lichten. De medisch adviseur van CIZ heeft in de bezwaarfase naast het ingevuld medisch vragenformulier ook een behandelplan van 13 oktober 2015 van GZ-psycholoog D.M. Huijgen en een ontwikkelingsperspectief van 2 februari 2016 van de toenmalige school van [naam zoon] in de beoordeling betrokken. Verder heeft op 24 juni 2016 een hoorzitting plaatsgevonden waarbij appellante de zorgbehoefte van [naam zoon] nader heeft toegelicht.
4.4.
In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de door de Svb in navolging van CIZ getrokken conclusie over de zorgscore van [naam zoon] onjuist is. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische informatie verstrekt op grond waarvan aan de juistheid van het advies van CIZ zou moeten worden getwijfeld. Het ontwikkelingsperspectief van 28 juli 2017 van [naam zoon] school is van ruim na de peildatum 1 april 2016. Dit geldt evenzeer voor het advies van CIZ van 4 september 2019, nog daargelaten dat CIZ dit advies na een nadere inhoudelijke beoordeling heeft gewijzigd.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2020.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) F.E.M. Boon