ECLI:NL:CRVB:2020:995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
17/5319 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag dubbele kinderbijslag op basis van zorgscore

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag voor zijn zoon, die lijdt aan progressieve pseudoreumatoïde artropathie en oculocutaan albinisme. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen, omdat de zorgscore van de zoon niet voldeed aan de vereisten voor dubbele kinderbijslag. De Svb stelde dat de zoon geen intensieve zorg nodig had, wat door de rechtbank werd bevestigd.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgscore van de zoon, die op 2 punten was vastgesteld, terwijl voor dubbele kinderbijslag een score van minimaal 3 punten vereist is. De Raad oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de conclusie van de Svb over de zorgscore te betwisten. Appellant voerde aan dat de regels niet concreet waren en dat de begeleiding buitenshuis ook van toepassing kon zijn op mobiliteit, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de Svb de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de zoon niet voldeed aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5319 AKW

Datum uitspraak: 22 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 maart 2017, 16/2598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. Herder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De zoon van appellant, [naam zoon] , geboren op [in] 1999, is bekend met progressieve pseudoreumatoïde artropathie en oculocutaan albinisme.
1.2.
Appellant heeft op 7 augustus 2015 bij de Svb een aanvraag om dubbele kinderbijslag voor [naam zoon] ingediend.
1.3.
Bij besluit van 30 november 2015 heeft de Svb de aanvraag afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 4 april 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2015, onder verwijzing naar het advies van CIZ en het daarbij gehanteerde Beoordelingskader Buk (Beoordelingskader), ongegrond verklaard. [naam zoon] heeft geen intensieve zorg als bedoeld in het Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk) nodig en daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Zijn zorgscore is vastgesteld op 2 punten (op de items ‘lichaamshygiëne’ en ‘mobiliteit’), terwijl gelet op zijn leeftijd een minimale zorgscore van 3 punten vereist is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe onder meer het volgende overwogen. In het advies van CIZ is inzichtelijk toegelicht dat voor [naam zoon] op andere items dan ‘lichaamshygiëne’ en ‘mobiliteit’ geen punt moet worden toegekend. Met betrekking tot het item ‘begeleiding buitenshuis’ is er geen reden om te twijfelen aan de vaststelling dat de beperkingen van [naam zoon] er niet toe leiden dat [naam zoon] niet alleen naar buiten kan, dat hij slechts in de eigen afgesloten tuin kan spelen of dat [naam zoon] slechts buiten kan spelen omdat de woonomgeving er zich toe leent en er toezicht vanuit huis mogelijk is of in het directe en voortdurende zicht. Wat appellant heeft aangevoerd in verband met de zorgbehoefte op het item ‘begeleiding buitenshuis’ zijn aspecten die volgens de Svb horen bij het item ‘mobiliteit’ en waarvoor ook een punt is toegekend. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om hieraan te twijfelen.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Kort samengevat heeft appellant aangevoerd dat de regels niet concreet en duidelijk zijn. Begeleiding buitenshuis is een ruim begrip en kan ook van toepassing zijn voor de mobiliteit. Op het item ‘begeleiding buitenshuis’ moet een punt worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft een verzekerde voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
4.2.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Buk is van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de wet sprake als het een kind betreft dat zodanig ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard dat de verzorging en oppassing door de ouders in ernstige mate worden verzwaard. Op grond van het tweede lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van intensieve zorg als bedoeld in het eerste lid.
4.3.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Buk wint de Svb, om te bepalen of een kind intensieve zorg behoeft, een op medische gegevens gebaseerd advies in bij CIZ, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg. In het tweede lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de procedure alsmede de beoordelingscriteria waarop het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt gebaseerd.
4.4.1.
In artikel 1 van de Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg (Regeling) is bepaald, voor zover van belang, dat in deze regeling onder advies wordt verstaan, een op medische gegevens gebaseerd advies als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Buk.
4.4.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling kan de Svb vaststellen dat er sprake is van intensieve zorg indien het advies positief luidt. Op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, luidt het advies positief indien het kind blijkens de beoordeling van CIZ intensieve zorg nodig heeft.
4.4.3.
In artikel 3, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de beoordeling, bedoeld in
artikel 2, tweede lid, onderdeel b, tot stand komt aan de hand van de volgende items:
a. lichaamshygiëne;
b. zindelijkheid;
c. eten en drinken;
d. mobiliteit;
e. medische verzorging;
f. gedrag;
g. communicatie;
h. alleen thuis zijn;
i. begeleiding buitenshuis;
j. bezig houden, handreikingen.
In het tweede lid is bepaald dat indien het CIZ oordeelt dat er sprake is van een zware zorgbehoefte op een item, het CIZ op dit item een punt toekent.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, behoeft het kind intensieve zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, indien het 10–17 jaar is en het CIZ minimaal 3 punten toekent.
4.5.
CIZ hanteert bij de beoordeling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling, het Beoordelingskader. Hierin is bij ieder item als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling uitgewerkt wanneer een punt wordt toegekend. Verder is bij ieder item vermeld wanneer geen score wordt toegekend.
4.6.
Het Beoordelingskader is aan te merken als een vaste gedragslijn en kan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanspraak op dubbele kinderbijslag worden genomen. Zie de uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3029.
4.7.
Het item ‘mobiliteit’ genoemd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling is in het Beoordelingskader als ‘functie 4’ uitgewerkt. Hierbij staat vermeld dat het gaat om kinderen met een ernstig beperkte loopfunctie als gevolg van motorische of energetische beperkingen. Het item ‘begeleiding buitenshuis’ genoemd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling is in het Beoordelingskader als ‘functie 9’ uitgewerkt. Bij die functie worden situaties omschreven die of een score 1 opleveren of geen score. Er wordt een punt gescoord indien het kind als gevolg van een ziekte of aandoening:
-niet alleen naar buiten kan, of
-slechts in de eigen ‘afgesloten’ tuin kan spelen of
-slechts buiten kan spelen omdat de woonomgeving en sociale situatie er zich toe leent en er toezicht vanuit huis mogelijk is of in het directe (en voortdurende) zicht.
4.8.
In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de door de Svb in navolging van CIZ getrokken conclusie over de zorgscore voor [naam zoon] onjuist is. Appellant heeft geen nadere medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen dat voor het item ‘begeleiding buitenshuis’ een punt moet worden toegekend. Ter zitting heeft de Svb nader toegelicht dat het item ‘begeleiding buitenshuis’ in het Beoordelingskader betrekking heeft op de vraag of het kind in staat is zich buitenshuis te handhaven en sociale interactie aan te gaan zonder dat dit tot problemen leidt, en dat dit item niet ziet op het verplaatsen zelf. [naam zoon] kan alleen naar buiten, hij kan routes afleggen en hij wordt niet belemmerd in zijn contacten.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2020.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) F.E.M. Boon