ECLI:NL:CRVB:2020:992
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor terugvorderingskosten huur- en zorgtoeslag na te late indiening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.F.M. van den Ekart, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 2.672,- voor terugvorderingskosten van huur- en zorgtoeslag. Deze aanvraag was echter ingediend na de datum waarop de kosten waren opgekomen, wat in strijd is met de geldende regelgeving. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Drechtstedenbestuur ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet tijdig was ingediend, aangezien deze pas op 22 juni 2017 was ingediend, terwijl de kosten al waren ontstaan bij besluiten van de Belastingdienst van 9 november 2012. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regel dat aanvragen voor bijstand tijdig moeten worden ingediend, rechtvaardigden. De appellant had aangevoerd dat hij uitstel van betaling had gekregen van de Belastingdienst, maar de Raad oordeelde dat dit niet relevant was voor de indieningstermijn van de aanvraag.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af. De Raad concludeerde dat de aanvraag niet kon worden opgevat als een verzoek om schadevergoeding, aangezien deze expliciet was ingediend als een aanvraag voor bijzondere bijstand. De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van griffier J.B. Beerens, en werd openbaar uitgesproken op 21 april 2020.