ECLI:NL:CRVB:2020:989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongegrond verklaard verzet met betrekking tot terugvordering van sociale zekerheidsuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar beroep tegen een terugvordering van een sociale zekerheidsuitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 april 2020 uitspraak gedaan. Appellante had in 2018 een bedrag van € 1.281,- teruggevorderd gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft appellante op 7 augustus 2018 beroep ingesteld, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank wegens het niet indienen van beroepsgronden binnen de gestelde termijn. Appellante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar ook dit verzet werd ongegrond verklaard door de rechtbank.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er wel degelijk beroepsgronden zijn ingediend en dat haar advocaat niet op de hoogte was van de aangetekende brief van de rechtbank waarin om deze gronden werd gevraagd. De Raad heeft echter vastgesteld dat de beroepsgronden ontbraken bij het indienen van het beroepschrift en dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft ook gewezen op de vaste rechtspraak omtrent de bezorging van aangetekende post en de verantwoordelijkheden van de ontvanger.
Uiteindelijk heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om het hoger beroep te behandelen, omdat er geen aanleiding was voor doorbreking van het wettelijk appelverbod. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van griffier J.B. Beerens, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2020.