ECLI:NL:CRVB:2020:989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
18-6278 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrond verklaard verzet met betrekking tot terugvordering van sociale zekerheidsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar beroep tegen een terugvordering van een sociale zekerheidsuitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 april 2020 uitspraak gedaan. Appellante had in 2018 een bedrag van € 1.281,- teruggevorderd gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft appellante op 7 augustus 2018 beroep ingesteld, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank wegens het niet indienen van beroepsgronden binnen de gestelde termijn. Appellante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar ook dit verzet werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er wel degelijk beroepsgronden zijn ingediend en dat haar advocaat niet op de hoogte was van de aangetekende brief van de rechtbank waarin om deze gronden werd gevraagd. De Raad heeft echter vastgesteld dat de beroepsgronden ontbraken bij het indienen van het beroepschrift en dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft ook gewezen op de vaste rechtspraak omtrent de bezorging van aangetekende post en de verantwoordelijkheden van de ontvanger.

Uiteindelijk heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om het hoger beroep te behandelen, omdat er geen aanleiding was voor doorbreking van het wettelijk appelverbod. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van griffier J.B. Beerens, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2020.

Uitspraak

18 6278 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 21 april 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 november 2018, 18/1846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.J.C. van Bekkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Voor appellante is verschenen mr. Van Bekkum. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 april 2018 heeft het college een bedrag van in totaal € 1.281,- van appellante teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2018 ongegrond verklaard.
1.3.
Appellante heeft op 7 augustus 2018 per fax beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij aangetekende brief van 20 augustus 2018 heeft de rechtbank (de advocaat van) appellante verzocht de gronden van beroep in te dienen binnen vier weken na de datum van de verzending van de brief. Daarbij is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld. De brief van 20 augustus 2018 is door (de advocaat van) appellante niet afgehaald, waarna de brief door PostNL op
6 september 2018 is geretourneerd aan de rechtbank.
1.4.
Bij uitspraak van 25 september 2018 heeft de rechtbank het beroep van appellante met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de termijn voor het indienen van de beroepsgronden.
1.5.
Appellante heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak. Bij het verzetschrift heeft appellante als bijlage ook een op 7 augustus 2018 gedateerd beroepschrift gevoegd. Dit beroepschrift bevat, in tegenstelling tot het onder 1.3 genoemde beroepschrift van 7 augustus 2008, wel beroepsgronden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen deze uitspraak gedane verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3659) kan voor doorbreking van een wettelijk appelverbod aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is.
4.3.
Appellante heeft met het oog op de door haar voorgestane doorbreking van het in 4.1 genoemde appelverbod - samengevat - aangevoerd dat op 7 augustus 2018 wel degelijk beroepsgronden zijn ingediend. Voorts heeft zij aangevoerd dat haar advocaat niet bekend was met de aangetekende brief van de rechtbank van 20 augustus 2018 waarin hem verzocht is de gronden van beroep in te dienen, omdat er door PostNL bij het kantoor van de advocaat nooit een afhaalbericht is achtergelaten. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de vaste rechtspraak van de Raad dat het niet afhalen van een correct geadresseerde aangetekend verzonden brief voor rekening van de ontvanger dient te komen, niet meer van deze tijd is omdat de postbezorging niet meer zo betrouwbaar is als vroeger.
4.4.
Met de rechtbank moet worden vastgesteld dat bij het indienen per fax van het beroepschrift op 7 augustus 2018 de beroepsgronden hebben ontbroken. Voorts dient te worden gewezen op de vaste rechtspraak over de bezorging van correct geadresseerde aangetekende poststukken (uitspraak van 7 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8499). Daarin komt naar voren dat indien een besluit of uitspraak (of in dit geval de verzuimherstelbrief van 20 augustus 2018) per aangetekende post is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Zulke feiten heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
In wat appellante heeft aangevoerd over de gedateerdheid van deze rechtspraak wordt geen grond gezien voor doorbreking van het appelverbod. Daaruit blijkt niet dat sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 dient de Raad zich onbevoegd te verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2020.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J.B. Beerens