In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante ontving sinds 1 november 2009 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een rapportage van de Regionale Recherche over mogelijke bijstandsfraude, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in een gezamenlijke huishouding leefde met een partner, wat zij niet had gemeld. De bijstand werd per 1 januari 2016 beëindigd en de kosten van bijstand over een periode van vijf jaar werden teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellante ongegrond, met uitzondering van de terugvordering over bepaalde periodes. Tevens werd een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, vastgesteld op € 500,-. De Raad droeg het college op om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering.