ECLI:NL:CRVB:2020:907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
17-3180 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van belastbare winst uit onderneming voor AOW-toeslag zonder Duitse fiscale wetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met een toeslag voor zijn echtgenote. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de toeslag over het jaar 2014 op nihil gesteld en een bedrag van € 7.688,- teruggevorderd, omdat de echtgenote van appellant als zelfstandig ondernemer een jaarinkomen had genoten dat in aanmerking moest worden genomen voor de AOW-toeslag. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat de vaststelling van de belastbare winst uit onderneming voor de berekening van de AOW-toeslag niet aan de hand van de Duitse fiscale wetgeving moest plaatsvinden, maar volgens de Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). De Raad concludeerde dat de Svb terecht geen rekening had gehouden met de Duitse verliesverrekening en andere fiscale posten die appellant had opgevoerd, omdat deze niet relevant waren volgens de Nederlandse wetgeving. De rechtbank had de beslissing van de Svb terecht in stand gelaten, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Nederlandse belastingwetgeving bij de berekening van de AOW-toeslag, en dat buitenlandse fiscale regels niet automatisch van toepassing zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

/17.3180 AOW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017, 16/7458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 april 2020
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een aantal malen nadere stukken ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met een toeslag voor zijn echtgenote. Bij besluiten van 13 mei 2016, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 8 november 2016, heeft de Svb de toeslag over het jaar 2014 op nihil gesteld en de over dat jaar aan appellant uitbetaalde toeslag ten bedrage van € 7.688,- teruggevorderd. De Svb heeft overwogen dat de echtgenote van appellant als zelfstandig ondernemer over 2014 een in aanmerking te nemen jaarinkomen (
Einkünfte aus Gewerbebetrieb als Einzelunternehmer) van € 16.727,- heeft genoten.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht de
Einkünfte aus Gewerbebetriebheeft aangemerkt als inkomen voor de toeslag. De rechtbank heeft hiertoe verwezen naar artikel 2:2 van het Algemeen inkomensbesluit socialeverzekeringswetten (Inkomensbesluit) en afdeling 3.2.1 en de artikelen 3.74, 3.78, derde lid, en 3.79a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB), en overwogen dat het Inkomensbesluit niet verwijst naar afdeling 3.13 van Wet IB, die handelt over de verliesrekening.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn echtgenote over 2014 naar Duits fiscaal recht geen winst uit onderneming heeft behaald, zodat er ook geen sprake is van voor de toeslag in aanmerking te nemen inkomen. Er is een klein operationeel resultaat, maar daar staan (fiscaal) te verrekenen verliezen en investeringen uit voorgaande en komende jaren tegenover. In het bijzonder moeten volgens appellant op het resultaat van verkopen minus directe kosten (
Summe der Einkünfte) in mindering worden gebracht de
Verlustvortrag(te verrekenen verlies uit voorgaande jaren),
Beschränkt abziehbare Sonderausgaben(met name premies voor de
Krankenversicherungen de
Pflegeversicherung),
Unbeschränkt abziehbare Sonderausgaben(een fiscale vrijstelling, onafhankelijk van daadwerkelijk gemaakte kosten, die verband houdt met de restauratie van het onder monumentenzorg staande woonhuis van appellant, waar ook het atelier van de echtgenote zich bevindt) en
Ausbildungskoste(een fiscale vrijstelling die verband houdt met het aanbieden van stageplaatsen).
4. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de Svb terecht bij de vaststelling van het op de toeslag in mindering te brengen inkomen geen rekening heeft gehouden met de onder 3 genoemde posten. De Raad oordeelt hierover als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de AOW wordt op de volledige toeslag in mindering gebracht het inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde uit arbeid of overig inkomen. In artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Inkomensbesluit is bepaald dat onder inkomen uit arbeid wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 3.2.1 van de Wet IB, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB‑winstvrijstelling. Belastbare winst uit onderneming is volgens artikel 3.2 van de Wet IB het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen, waarbij wordt verwezen naar afdeling 3.2.2 van de Wet IB, verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Verder is in artikel 4:1, eerste en vijfde lid, van het Inkomensbesluit bepaald dat het inkomen voor de toepassing van de AOW wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand en dat daarbij de belastbare winst uit onderneming evenredig wordt toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.
4.2.
Uit 4.1 blijkt dat de vaststelling van de belastbare winst uit onderneming die bij de berekening van de toeslag op het ouderdomspensioen in aanmerking moet worden genomen, niet moet plaatsvinden aan de hand van de Duitse fiscale wetgeving, maar aan de hand van afdeling 3.2.2 van de Wet IB. Bezien moet dus worden of de door appellant opgevoerde posten op grond van afdeling 3.2.2 van de Wet IB van invloed zijn op de belastbare winst uit onderneming van de echtgenote.
4.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de
Verlustvortragvooral bedrijfsmiddelen betreft die in een aantal (meestal vijf) jaren worden afgeschreven, voor zover die afschrijvingen in eerdere jaren de netto omzet over die jaren te boven gingen. Omdat naar Duits fiscaal recht het bedrijfsresultaat van een
Einzelhandelover een jaar altijd positief moet zijn, worden de investeringen die nog niet zijn afgeschreven, in een later jaar alsnog volgens een bepaalde sleutel als te compenseren bedragen op de winst in mindering gebracht. In de zin van de Wet IB is de
Verlustvortraghet meest vergelijkbaar met ondernemingsverlies in de zin van artikel 3.148 van de Wet IB. Artikel 3:150 van de Wet IB, dat verrekening van verlies uit werk en woning uit een bepaald jaar met inkomen uit werk en woning in andere jaren binnen bepaalde grenzen mogelijk maakt, is echter niet van belang voor de vaststelling van de belastbare winst uit onderneming die op de toeslag in mindering moet worden gebracht. Nu in artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Inkomensbesluit voor de berekening van de belastbare winst uit onderneming slechts wordt verwezen naar enkele paragrafen en artikelen uit afdeling 3.2 van de Wet IB en niet naar de bepalingen betreffende de verliesverrekening van afdeling 3.13, heeft de Svb bij de berekening van de toeslag van appellant terecht geen rekening gehouden met de
Verlustvortrag.
4.4.
De
Beschränkt abziehbare Sonderausgabenkunnen worden vergeleken met bijzondere ziektekosten. Die zijn niet van invloed op de belastbare winst. Wel zijn zij boven een bepaalde drempelwaarde van invloed op het inkomen uit werk en woning, maar dat is voor de berekening van de toeslag niet van belang.
4.5.
De
Unbeschränkt abziehbare Sonderausgabenbetreffen een specifieke fiscale vrijstelling naar Duits recht in verband met de restauratie van een monumentaal pand, los van de door de belastingplichtige daadwerkelijk gemaakte kosten. Afdeling 3.2.2 van de Wet IB bevat geen vergelijkbare regeling, zodat deze post niet van invloed is op de vaststelling van de belastbare winst. Hetzelfde geldt voor de forfaitaire fiscale vrijstelling voor de opleiding van een stagiaire (
Ausbildungskosten).
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 blijkt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak zal derhalve worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M.M. van der Kade en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) C.M. van de Ven