ECLI:NL:CRVB:2020:760
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als agrarisch medewerkster werkte, had zich op 1 september 2015 ziek gemeld met klachten aan haar rechterschouder. Het Uwv kende haar een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 20 juli 2017, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was, omdat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar specifieke situatie en de traagheid van haar herstel door een frozen shoulder. De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de medische grondslag van het besluit deugdelijke was. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.