ECLI:NL:CRVB:2020:747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/412 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de eigen bijdrage in de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf, zoals vastgesteld door het CAK. Appellante, die verblijft in een zorginstelling, heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het CAK die de eigen bijdrage voor de jaren 2016 en 2017 vaststelden. De Raad heeft vastgesteld dat de dwingendrechtelijke verplichting tot het betalen van de eigen bijdrage alleen kan worden uitgesloten indien de verleende zorg niet kwalificeert als zorg waarop de verzekerde recht heeft volgens de Wet langdurige zorg. Appellante heeft echter niet kunnen onderbouwen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen tegen de bestreden besluiten van het CAK gegrond verklaard, met uitzondering van het beroep tegen het bestreden besluit 5, dat niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft bepaald dat CAK het griffierecht aan appellante moet vergoeden.

Uitspraak

18.412 WLZ, 18/444 WLZ, 18/5115 WLZ, 19/3518 WLZ, 19/3519 WLZ

Datum uitspraak: 25 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2017, 16/385, 17/865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L.A.J. van Nassau hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
CAK heeft op 27 juli 2018, 29 oktober 2018 en 6 december 2018 nadere besluiten genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Imhoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante verblijft in een zorginstelling.
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2016 heeft CAK de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf per 1 januari 2016 vastgesteld op € 554,46 per kalendermaand.
1.3.
Bij besluit van 21 januari 2016 (bestreden besluit 1) heeft CAK het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 januari 2016 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante beroep ingesteld.
1.4.
Bij besluit van 28 juli 2016 (bestreden besluit 2) heeft CAK de hoogte van de eigen bijdrage per 1 januari 2016 gewijzigd vastgesteld op € 517,76 per kalendermaand.
1.5.
Bij besluit van 11 januari 2017 heeft CAK de hoogte van de eigen bijdrage per 1 januari 2017 vastgesteld op € 264,17 per kalendermaand.
1.6.
Bij besluit van 21 februari 2017 (bestreden besluit 3) heeft CAK het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 januari 2017 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Na de aangevallen uitspraak heeft CAK de eigen bijdragen over 2016 en 2017 herzien en opnieuw vastgesteld. Bij besluit van 27 juli 2018 (bestreden besluit 4) heeft CAK de hoogte van de eigen bijdrage per 1 januari 2016 gewijzigd vastgesteld op € 730,38 per kalendermaand. Bij besluit van 29 oktober 2018 (bestreden besluit 5) heeft CAK de hoogte van de eigen bijdrage per 1 januari 2017 gewijzigd vastgesteld op € 384,08 per maand. Bij besluit van 6 december 2018 (bestreden besluit 6) heeft CAK de hoogte van de eigen bijdrage per 1 januari 2017 gewijzigd vastgesteld op € 705,63 per maand.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft ten onrechte het bestreden besluit 2 niet bij de beoordeling van het beroep betrokken op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit is CAK teruggekomen op bestreden besluit 1. Hiermee staat de onrechtmatigheid van bestreden besluit 1 vast. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak geheel vernietigen. Het beroep tegen bestreden besluit 1 wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd.
5.2.
Hangende het hoger beroep heeft CAK de bestreden besluiten 4, 5 en 6 genomen, waarbij de eigen bijdrage gewijzigd is vastgesteld. Deze bestreden besluiten worden op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. CAK is met deze besluiten teruggekomen op de bestreden besluiten 2 en 3. Hiermee staat ook de onrechtmatigheid van de bestreden besluiten 2 en 3 vast. De beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 worden gegrond verklaard en deze besluiten worden vernietigd. Nu bestreden besluit 6 bestreden besluit 5 vervangt, is er geen belang meer bij de beoordeling van bestreden besluit 5. Het beroep tegen bestreden besluit 5 wordt niet-ontvankelijk verklaard.
5.3.
De Raad zal het beroep tegen bestreden besluit 4 (eigen bijdrage per 1 januari 2016) en bestreden besluit 6 (eigen bijdrage per 1 januari 2017) beoordelen.
5.4.
Appellante bestrijdt niet dat de eigen bijdrage over de jaren 2016 en 2017 is berekend en herzien, overeenkomstig hetgeen daarover is bepaald in het Besluit langdurige zorg. Volgens appellante had er geen eigen bijdrage opgelegd mogen worden, omdat zij geen goede zorg ontvangt van de zorginstelling. Zij valt onder de uitzonderingssituatie, zoals genoemd in de uitspraak van de Raad van 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH7712.
5.5.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:100, lijdt de dwingendrechtelijk voorgeschreven verplichting tot het betalen van de eigen bijdrage alleen uitzondering indien de verleende zorg zich niet kan kwalificeren als zorg waarop de verzekerde overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg recht heeft. Appellante heeft niet met deugdelijke en verifieerbare gegevens onderbouwd dat van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is. Haar beroepsgrond slaagt niet.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de bestreden besluiten van 4 en 6 ongegrond is.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 gegrond en vernietigt deze besluiten;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 5 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten 4 en 6 ongegrond;
- bepaalt dat CAK aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 218,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) D.S. Barthel