ECLI:NL:CRVB:2020:747
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de eigen bijdrage in de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf, zoals vastgesteld door het CAK. Appellante, die verblijft in een zorginstelling, heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het CAK die de eigen bijdrage voor de jaren 2016 en 2017 vaststelden. De Raad heeft vastgesteld dat de dwingendrechtelijke verplichting tot het betalen van de eigen bijdrage alleen kan worden uitgesloten indien de verleende zorg niet kwalificeert als zorg waarop de verzekerde recht heeft volgens de Wet langdurige zorg. Appellante heeft echter niet kunnen onderbouwen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen tegen de bestreden besluiten van het CAK gegrond verklaard, met uitzondering van het beroep tegen het bestreden besluit 5, dat niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft bepaald dat CAK het griffierecht aan appellante moet vergoeden.