[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2007, 07/3071 en 07/3091(hierna: aangevallen uitspraak)
de Onderlinge Waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen U.A. (hierna: Agis).
Datum uitspraak: 11 maart 2009
Namens appellante heeft haar zoon, [naam zoon], wonende te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Agis heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 mei 2008 heeft Agis de Raad bericht dat zij het besluit op bezwaar van 26 juli 2007 heeft ingetrokken en vervangen door het besluit op bezwaar van 26 mei 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009. Voor appellante is haar zoon verschenen. Agis heeft zich laten vertegenwoordigen door haar medewerker mr. M.A. Wood.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 26 juli 2007 heeft Agis het bezwaar tegen het besluit van 14 mei 2007, waarbij op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (AWBZ) aan appellante in verband met haar verblijf in het verpleeghuis “de Buitenhof” te Amsterdam, per 10 maart 2007 een (zogeheten: hoge) eigen bijdrage van € 573,55 per maand is vastgesteld, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 juli 2007 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft onder meer overwogen dat Agis, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 4 van het Bijdragebesluit zorg, gehouden is om daaraan uitvoering te geven en niet bevoegd is om een lagere eigen bijdrage vast te stellen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij is het niet eens met de onder 2 weergegeven overweging van de voorzieningenrechter. Zij acht het niet juist dat een hoge eigen bijdrage wordt opgelegd, omdat haar zoon een deel van de zorg voor appellante, zoals het verstrekken van voedingssupplementen, haar wassen, verschonen en tanden poetsen, met haar wandelen en haar kalmeren, voor zijn rekening neemt. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante naar voren gebracht dat zijn moeder weliswaar “haar natje en droogje” krijgt, maar dat de kwaliteit van de zorg verder tekortschiet; personeel is slecht opgeleid en de bewoners worden niet juist bejegend. Dit heeft hij bij diverse instanties aangekaart. Hij betwist niet dat de eigen bijdrage overeenkomstig de daarvoor geldende regels is berekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Agis heeft naar aanleiding van een verzoek van appellante om op basis van door haar ingezonden nieuwe stukken het besluit van 26 juli 2007 te heroverwegen, bij brief van 26 mei 2008 aan appellante bericht dat het besluit op bezwaar van 26 juli 2007 wordt ingetrokken en dat de eigen bijdrage, die appellante met ingang van 10 maart 2007 verschuldigd is, opnieuw is vastgesteld op € 573,55 per maand. De van de zijde van appellante verstrekte gegevens over voedingssupplementen en vitaminepreparaten geven Agis geen reden om de hoogte van de eigen bijdrage te herzien.
4.1.2. De Raad merkt de brief van 26 mei 2008 aan als een nadere motivering van haar besluit van 26 juli 2007 met betrekking tot de door appellante met ingang van 10 maart 2007 verschuldigde eigen bijdrage. Weliswaar wordt in de brief van 26 mei 2008 gerept van een intrekking van dit besluit, maar uit de verdere inhoud van die brief blijkt dat het daarin vervatte standpunt alsmede de rechtsgevolgen van dat besluit worden gehandhaafd.
4.2.1. Appellante betwist niet dat de eigen bijdrage is berekend overeenkomstig hetgeen daarover is bepaald in het Bijdragebesluit zorg, maar zij acht onjuist dat zij deze eigen bijdrage volledig zou moeten betalen, omdat de in het verpleeghuis geboden zorg van onvoldoende kwaliteit is en haar zoon een deel van de zorg voor zijn rekening neemt.
4.2.2. Blijkens artikel 6, derde lid, van de AWBZ kan bij algemene maatregel van bestuur als voorwaarde voor het verkrijgen van een verstrekking worden gesteld, dat de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan. Artikel 2, eerste lid, van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, het Bijdragebesluit zorg, bepaalt dat de verzekerde van 18 jaar of ouder bijdraagt in de kosten van de zorg, verleend door een instelling of verzorgingshuis. Hij is deze bijdrage, welke wordt vastgesteld volgens de in het Besluit gegeven regels van dwingendrechtelijke aard, volgens artikel 3, eerste lid, van het Besluit verschuldigd aan het uitvoeringsorgaan.
4.2.3. Uit deze bepalingen moet worden afgeleid dat het uitvoeringsorgaan waarbij de verzekerde, aan wie zorg is verleend in een instelling of verzorgingshuis, staat ingeschreven, gehouden is van hem of haar een eigen bijdrage te heffen overeenkomstig hetgeen dwingendrechtelijk is voorgeschreven in het Bijdragebesluit zorg. Dit lijdt alleen uitzondering, indien de verleende zorg zich niet kan kwalificeren als zorg waarop de verzekerde overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de AWBZ recht heeft. Het ligt op de weg van de verzekerde die zich op deze uitzondering wenst te beroepen, om deugdelijk en met verifieerbare gegevens te onderbouwen dat van een dergelijke uitzonderingssituatie sprake is. Enkel de stelling van appellante dat de geboden zorg onvoldoende is, is daartoe beslist onvoldoende. Evenmin kan aan de gehoudenheid om een eigen bijdrage te betalen afdoen, dat een mantelzorger zoals de zoon van appellante een deel van de zorg zelf wil verlenen en ook daadwerkelijk verleent. De aangevallen uitspraak komt derhalve, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) C. de Blaeij.