Uitspraak
17.3751 WAJONG
OVERWEGINGEN
BESLISSING
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2020.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze was door het Uwv afgewezen op de grond dat zij op achttienjarige leeftijd niet beschikte over duurzaam arbeidsvermogen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. Appellante voerde aan dat na jarenlange behandelingen er geen resultaat was behaald en dat de laatste behandeling was afgebroken, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet relevant waren voor de beoordeling op de datum in geding. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.