Uitspraak
17.5453 WIA
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. De zaak betreft de herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die door het Uwv was vastgesteld op 43,49% in plaats van de eerder vastgestelde 45-55%. De rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de herziening had doorgevoerd en dat appellant geen recht had op de WGA-vervolguitkering, maar op een WGA-loonaanvullingsuitkering. De Raad oordeelde dat appellant niet tijdig melding had gemaakt van zijn inkomsten uit arbeid, wat leidde tot de herziening van de uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De Raad bevestigde dat het Uwv gehouden was om de herzieningsbepaling van artikel 76 van de Wet WIA toe te passen en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard.