ECLI:NL:CRVB:2015:4696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
14/5314 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Wajong-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 1 september 2010 een Wajong-uitkering ontving, had inkomsten uit een stage als hulpkok, die niet waren verrekend met haar uitkering. Het Uwv had haar Wajong-uitkering met terugwerkende kracht herzien en een bedrag van € 13.915,59 teruggevorderd. Appellante stelde dat zij niet redelijkerwijs kon weten dat zij te veel uitkering ontving, en dat het Uwv op de hoogte was van haar werkzaamheden en inkomen. De Raad oordeelde dat het Uwv, onder bepaalde voorwaarden, gehouden is om de kortingsbepaling toe te passen, maar dat de terugwerkende kracht in strijd kan zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad concludeerde dat appellante zelf niet kon begrijpen dat zij te veel uitkering ontving, maar dat haar vader, die haar belangen behartigde, dit wel had moeten begrijpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de uitkeringsgerechtigde als de betrokken instanties in het kader van het terugvorderen van onverschuldigd betaalde uitkeringen.

Uitspraak

14/5314 WWAJ
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 augustus 2014, 13/3103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. A.M.H.E.G. Lemmens heeft op 30 september 2015 nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lemmens en vergezeld door haar vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Aan appellante is per 1 september 2010 arbeidsondersteuning en inkomstenondersteuning toegekend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Per 2 september 2010 is appellante werkzaamheden gaan verrichten als (leerling) hulpkok in het kader van een stage voor haar opleiding en hieruit heeft zij inkomsten verworven. Met een besluit van 2 oktober 2012 is de uitbetaling van de Wajong-uitkering geschorst, omdat was gebleken dat appellante inkomsten had, die niet waren verrekend met de uitkering. Met een besluit van 26 februari 2013 (besluit 1) heeft het Uwv appellante laten weten dat haar Wajong-uitkering wordt herzien met ingang van 2 september 2010. Met een besluit van dezelfde datum (besluit 2) wordt van appellante de te veel betaalde uitkering ter grootte van
€ 13.915,59 teruggevorderd. Het bezwaar tegen beide besluiten heeft geleid tot een beslissing van 6 september 2013 (bestreden besluit). Door het Uwv is geconstateerd dat de berekening van de inkomsten niet voor elke maand correct was. Het bezwaar tegen besluit 1 is om die reden gegrond verklaard. Een juiste berekening leidt echter niet tot een ander bedrag aan terugvordering. Het kon appellante zelf niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat zij te veel uitkering ontving. Wel had het degene in haar omgeving die haar administratie verzorgde, in casu haar vader, redelijkerwijs duidelijk kunnen en moeten zijn dat appellante tot een te hoog bedrag aan uitkering ontving.
2. Het beroep van appellante is door de rechtbank ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het haarzelf, zoals het Uwv ook erkent, niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij een te hoog bedrag aan uitkering ontving. Daarnaast was het Uwv op de hoogte van haar werkzaamheden en haar inkomen. Het Uwv heeft immers de jobcoach betaald die haar begeleide bij haar werkzaamheden en heeft loondispensatie toegekend aan één van haar werkgever. Ook heeft de vader van appellante gebeld met het Uwv om te vragen of de werkaanvaarding van appellante wel goed was verwerkt. Verder speelt een rol dat appellante woonachtig is in een project waarvoor een eigen bijdrage op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) verschuldigd was, berekend naar het inkomen. Nu achteraf gezien het inkomen lager had moeten zijn, is er ook teveel eigen bijdrage ingehouden. Dit alles had er in ieder geval toe moeten leiden dat het Uwv tot de conclusie was gekomen dat er dringende redenen waren van de herziening met terugwerkende kracht af te zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante te veel uitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv, in het geval dat aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, gehouden is toepassing te geven aan de geldende kortingsbepaling. Zoals de Raad meermalen heeft overwogen staan tekst, doel en strekking van kortingsartikelen toepassing met terugwerkende kracht niet in de weg. Onder omstandigheden kan toepassing met terugwerkende kracht echter in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, dan wel met een (andere) ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, in welk verband van belang is dat het Uwv van toepassing van een kortings-artikel pleegt af te zien in gevallen waarin het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat te veel aan uitkering werd ontvangen. Het Uwv hanteert daarbij een beleid zoals dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230). Dat beleid houdt onder meer in dat de uitkering met terugwerkende kracht wordt herzien tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. Dit beleid dient te worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Dit brengt mee dat de aanwezigheid en toepassing van dit beleid als een gegeven worden aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of dit beleid op consistente wijze is toegepast.
4.2.
Dat appellante zelf niet kon begrijpen dat zij teveel uitkering ontving wil niet zeggen dat de herziening niet met terugwerkende kracht mocht plaatsvinden. In situaties als deze kan en mag van iemand in de omgeving van appellante verwacht worden haar belangen in deze te behartigen. Dat is feitelijk ook gebeurd, nu haar vader de financiële zaken van appellante behartigde. Uit het dossier blijkt dat hij telefonisch contact met het Uwv heeft opgenomen in november 2010, met de vraag of de werkaanvaarding door appellante wel juist was verwerkt met het oog op de Wajong-uitkering. Hoewel mogelijkerwijs een groot deel van de herziening niet had hoeven plaatsvinden als het Uwv zijn belofte aan de vader hem over dit onderwerp terug te bellen was nagekomen, neemt dit niet weg dat er niet na verloop van tijd op mocht worden vertrouwd dat het wel goed zou zijn. Ook het feit dat het Uwv via andere wegen op de hoogte was van de werkaanvaarding en het inkomen van appellante maakt niet dat de herziening met terugwerkende kracht ongeoorloofd is. Uit de stukken blijkt niet dat er namens appellante een officiële melding is gedaan aan het Uwv over het inkomen. Ook blijkt niet dat er vaker dan het ene telefonische contact namens appellante is geïnformeerd naar de juistheid van de betalingen.
4.3.
Op grond van artikel 3:56 van de Wajong is het Uwv verplicht om onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Nu bij het bestreden besluit is vastgesteld dat sprake is van onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 2 september 2010 tot en met
28 februari 2013 en appellante de hoogte en berekening van het teruggevorderde bedrag op zich niet heeft betwist, heeft het Uwv in beginsel terecht het onverschuldigd betaalde bedrag aan uitkering van € 13.915,59 van appellante teruggevorderd. Van een dringende reden om van terugvordering af te zien is niet gebleken. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Ter zitting is gebleken dat de eigen bijdrage op grond van de AWBZ inmiddels is aangepast aan het gewijzigde inkomen van appellante. Dat appellante, naar het zich laat aanzien, een ruim aantal jaren een inkomen zal hebben op minimumniveau maakt niet dat er daarom sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

RH