Op 19 maart 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een ambtenaar die in hoger beroep ging tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht, waarbij hem eervol ontslag was verleend uit de functie van [naam functie 3] wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De appellant, bijgestaan door mr. drs. C.J.M. Scheen, stelde dat hij recht had op eerherstel en dat het ontslag onterecht was. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Korevaar en A. Tillart.
Tijdens de zitting op 6 februari 2020 werd duidelijk dat de appellant erkende dat er een onherstelbare vertrouwensbreuk was en dat terugkeer naar zijn functie niet realistisch was. Hij had inmiddels ontslag aangevraagd voor een andere functie en was als vrijwilliger aangesteld bij een andere post. De Raad oordeelde dat het door de appellant gewenste eerherstel niet kon worden bereikt door een oordeel van de Raad, aangezien het ontslag eervol was en er geen andere belangen, zoals financiële schade, door de appellant waren aangevoerd.
De Raad concludeerde dat de appellant onvoldoende procesbelang had om het hoger beroep te kunnen voortzetten, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden A. Beuker-Tilstra en H. Lagas, in aanwezigheid van griffier D. Bakker.