ECLI:NL:CRVB:2020:714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
18/5278 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens onvoldoende procesbelang in ambtenarenrechtelijke zaak

Op 19 maart 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een ambtenaar die in hoger beroep ging tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht, waarbij hem eervol ontslag was verleend uit de functie van [naam functie 3] wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De appellant, bijgestaan door mr. drs. C.J.M. Scheen, stelde dat hij recht had op eerherstel en dat het ontslag onterecht was. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Korevaar en A. Tillart.

Tijdens de zitting op 6 februari 2020 werd duidelijk dat de appellant erkende dat er een onherstelbare vertrouwensbreuk was en dat terugkeer naar zijn functie niet realistisch was. Hij had inmiddels ontslag aangevraagd voor een andere functie en was als vrijwilliger aangesteld bij een andere post. De Raad oordeelde dat het door de appellant gewenste eerherstel niet kon worden bereikt door een oordeel van de Raad, aangezien het ontslag eervol was en er geen andere belangen, zoals financiële schade, door de appellant waren aangevoerd.

De Raad concludeerde dat de appellant onvoldoende procesbelang had om het hoger beroep te kunnen voortzetten, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden A. Beuker-Tilstra en H. Lagas, in aanwezigheid van griffier D. Bakker.

Uitspraak

18.5278 AW

Datum uitspraak: 19 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 september 2018, 18/169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. C.J.M. Scheen hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. M.P. Korevaar, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Scheen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Korevaar en A. Tillart.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is bij de [regio] ( [regio] ) als ambtenaar werkzaam in de functie [naam functie 1] . Sinds 1999 is hij hiernaast bij
(de rechtsvoorganger van de) [regio] aangesteld als [naam functie 2] . Appellant is met ingang van 1 november 2010 aangesteld als [naam functie 2] in de functie van bevelvoerder 12C bij de post [Z.] . Na een proefperiode van een jaar is appellant daarnaast, ingaande 1 januari 2012, aangesteld in de functie van [naam functie 3] bij de post [Z.] .
1.2.
Binnen de post [Z.] zijn er spanningen en ruzies ontstaan, waarna de korpsleden het vertrouwen in een goede samenwerking met appellant als [naam functie 3] hebben opgezegd. Nadat het dagelijks bestuur aan appellant zijn voornemen daartoe had meegedeeld en appellant zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft het dagelijks bestuur hem bij besluit van 20 juni 2017 op grond van artikel 19:42, lid 1, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) ongevraagd eervol ontslag verleend uit de functie van [naam functie 3] wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij is meegedeeld dat appellant in dienst blijft bij de [regio] in de functie van [naam functie 4] .
1.3.
Het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2017 is overeenkomstig het advies van de Bezwarencommissie [regio] personele zaken bij beslissing van 7 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Gelet op de gedingstukken en wat partijen ter zitting hebben aangevoerd ziet de Raad zich voor de vraag gesteld of appellant voldoende procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) is voor het antwoord op deze vraag bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
3.2.
Appellant erkent dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk en dat terugkeer als [naam functie 3] in [Z.] niet realistisch is. Appellant is ook niet meer werkzaam geweest als [naam functie 4] in [Z.] . Bij brief van 22 april 2018 heeft appellant verzocht om hem ontslag te verlenen voor de [naam functie 5] in [Z.] . Bij besluit van 3 mei 2018 is het gevraagde ontslag verleend. Vervolgens is appellant bij besluit van 26 november 2018 als vrijwilliger (bevelvoerder) aangesteld bij de post [gemeente 1] . Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij het daar inmiddels naar zijn zin heeft.
3.3.
Het door appellant gewenste eerherstel kan hij niet bereiken door een oordeel van de Raad. Daarbij merkt de Raad op dat aan het ontslag het predicaat eervol is verbonden en van een diffamerend karakter van het ontslag niet gebleken is. Enig ander belang bij het hoger beroep, zoals een financieel belang of schade is door appellant niet aangevoerd.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat appellant onvoldoende procesbelang heeft zodat beoordeling van de aangevallen uitspraak door de Raad achterwege kan blijven. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D. Bakker