ECLI:NL:CRVB:2020:713
Centrale Raad van Beroep
Bevestiging van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim en schuldwitwassen door ambtenaar van de Belastingdienst
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een ambtenaar bij het Ministerie van Financiën, tegen haar ontslag wegens ernstig plichtsverzuim en schuldwitwassen. Appellante was sinds 1995 in dienst bij de Belastingdienst/Douane en werkte als selecteur in de Rotterdamse haven. In april 2015 werd zij aangehouden op verdenking van witwassen van uit criminele activiteiten verkregen gelden, waarbij een aanzienlijk bedrag aan contant geld in haar woning werd aangetroffen. De staatssecretaris van Financiën schorste appellante en legde haar uiteindelijk een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op wegens zeer ernstig plichtsverzuim.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellante zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen door contante geldbedragen en cadeaus van een collega te accepteren, waarvan zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit strafbare feiten. De Raad oordeelt dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim, gezien de hoge eisen van integriteit en verantwoordelijkheid die aan medewerkers van de Douane worden gesteld. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.