ECLI:NL:CRVB:2020:691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 6 januari 2014 ziek meldde met rugklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en beschikte over relevante informatie van de behandelend artsen. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts dat appellant in staat was om fysiek niet al te zware, rugsparende arbeid te verrichten, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij zich niet serieus genomen voelde en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. Hij verwees naar MRI-scans en zijn medicatiegebruik, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende informatie hadden om de beperkingen vast te stellen. De Raad bevestigde dat appellant in staat moest worden geacht de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn bezwaren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.