ECLI:NL:CRVB:2020:682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
18/2929 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellant op 16 februari 2017 het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om terug te komen van een eerder besluit van 7 april 2016. Dit besluit weigerde appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had volbracht. Het Uwv heeft het verzoek van appellant op 27 februari 2017 afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd bij besluit van 14 september 2017 ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit van het Uwv te herzien. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het herzieningsverzoek terecht had afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De omstandigheid dat het Uwv destijds zonder medisch en arbeidskundig onderzoek had vastgesteld dat appellant de wachttijd niet had volbracht, leidde niet tot de conclusie dat het bestreden besluit evident onredelijk was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant beoordeeld en onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die het bestreden besluit onredelijk zouden maken. Appellant had tegen het besluit van 7 april 2016 rechtsmiddelen kunnen aanwenden, maar heeft dit niet gedaan. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2929 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2018, 17/6295 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 maart 2020
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: M. Graveland
Ter zitting zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. D. van der Wal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant heeft op 16 februari 2017 het Uwv verzocht om terug te komen van zijn besluit van 7 april 2016, waarbij het Uwv heeft geweigerd appellant met ingang van 26 februari 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht. Het Uwv heeft dit verzoek bij besluit van 27 februari 2017 afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Bij besluit van 14 september 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Het Uwv heeft het herzieningsverzoek mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 7 april 2016 evident onredelijk is. De omstandigheid dat destijds zonder medisch en arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat appellant de wachttijd voor de Wet WIA niet heeft volbracht leidt niet tot de conclusie dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4204, geoordeeld dat geen sprake is van een duuraanspraak en daarom afzonderlijke toetsing voor de periode vanaf het moment van het herzieningsverzoek niet aan de orde is.
3.
Niet in geschil is dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de weigering om terug te komen van het besluit van 7 april 2016 evident onredelijk is. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Daar wordt aan toegevoegd dat appellant tegen het besluit van 7 april 2016 rechtsmiddelen had kunnen aanwenden en daarbij had kunnen aanvoeren dat dit besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet op zijn stellingen beoogt appellant in feite de discussie over de juistheid van het besluit van 7 april 2016 opnieuw te voeren. Daarin is echter geen grond gelegen voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Graveland (getekend) M. Schoneveld