Uitspraak
18.977 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds februari 2016 op een adres woont dat eigendom is van haar zoon, heeft bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstandsnorm verlaagd met 20% van het netto minimumloon, omdat appellante geen woonkosten zou hebben, aangezien haar zoon deze kosten betaalt en er geen concrete terugbetalingsverplichting is afgesproken.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk woonkosten heeft, omdat er een overeenkomst met haar zoon is waarin staat dat zij woonkosten moet terugbetalen. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze overeenkomst geen concrete terugbetalingsverplichting inhoudt en dat appellante in de beoordelingsperiode geen woonkosten heeft terugbetaald.
De Raad heeft vastgesteld dat het college op goede gronden de bijstandsnorm heeft verlaagd, in overeenstemming met de Beleidsregels van de gemeente Rotterdam. De Raad heeft ook geoordeeld dat de stelling van appellante dat zij in een kwetsbare positie verkeert als gevolg van haar echtscheiding niet leidt tot bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.