ECLI:NL:CRVB:2020:659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
18/6511 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en beëindiging van het VWNW-traject van een ambtenaar met medische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar die in dienst was bij de gemeente Eindhoven en die in het kader van een reorganisatie boventallig was verklaard. De ambtenaar, appellant, was sinds 2007 in dienst en had zich in 2015 ziekgemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had appellant een re-integratieperiode opgelegd in het kader van een Van Werk Naar Werk-traject (VWNW-traject). Appellant stelde dat de functies die hem werden aangeboden niet passend waren, mede vanwege zijn medische situatie. Het college had echter op concrete wijze inzichtelijk gemaakt waarom de functies niet passend waren, onder andere door te verwijzen naar de functie-eisen en de kennis, kunde en ervaring van appellant. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het college voldoende inspanningen had verricht om appellant te plaatsen op een passende functie en dat het ontslag van appellant gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

Uitspraak

18.6511 AW

Datum uitspraak: 12 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 november 2018, 17/3421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Bots hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. L.S. van Loon, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bots. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Loon en [A].

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Appellant was sinds 2007 in dienst bij de gemeente Eindhoven, laatstelijk in de functie van [naam functie 1] (salarisschaal 11), belast met de werkzaamheden van [naam functie 2]. Bij besluit van 14 mei 2014 heeft het college de functie van appellant in het kader van de reorganisatie Route 2014 aangemerkt als een ongewijzigde functie waarvan de formatieomvang vermindert. Bij besluiten van 15 december 2014 heeft het college appellant per 1 januari 2015 boventallig verklaard en hem een re-integratieperiode in het kader van een Van Werk Naar Werk-traject (VWNW-traject) opgelegd.
1.3.
Op 26 mei 2015 heeft appellant zich met gezondheidsklachten ziekgemeld. Daartoe in staat geacht door de bedrijfsarts is hij uitvoering blijven geven aan re-integratie-activiteiten in het kader van het VWNW-traject. Op 3 november 2015 heeft de eerste evaluatie van het VWNW-traject plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat appellant de nodige begeleiding en ondersteuning heeft ontvangen, maar mede vanwege gezondheidsklachten en privéomstandigheden nog geen structurele of tijdelijke opdracht had weten te vinden. In overleg met de bedrijfsarts is op 26 januari 2016 besloten de re-integratie-activiteiten in het kader van het VWNW-traject tijdelijk stop te zetten en de activiteiten in het kader van de Wet verbetering poortwachter voort te zetten. Op 29 maart 2016 is appellant voor 44% hersteld gemeld.
1.4.
Bij brief van 13 oktober 2016 heeft het college appellant geïnformeerd over het voornemen tot beëindiging van het VWNW-traject en ontslag per 1 januari 2017. Op
1 november 2016 heeft appellant zijn zienswijze hierover ingediend.
1.5.
Bij besluit van 12 december 2016 heeft het college appellant naar aanleiding van zijn sollicitatie naar de functie van [naam functie 3] (salarisschaal 12) bij de afdeling [afdeling 1] meegedeeld dat de keuze niet op hem is gevallen, omdat zijn opleiding en werkervaring onvoldoende aansluiten bij de functie-eisen en het niet reëel wordt geacht dat hij binnen een jaar geschikt te maken is voor deze functie.
1.6.
Bij besluit van 15 december 2016 heeft het college appellant naar aanleiding van zijn sollicitatie naar de functie van [naam functie 4] (salarisschaal 11) bij de afdeling [afdeling 2] meegedeeld dat de keuze niet op hem is gevallen, omdat zijn opleiding en werkervaring onvoldoende aansluiten bij de functie-eisen en het niet reëel wordt geacht dat hij binnen een half jaar geschikt te maken is voor deze functie.
1.7.
Bij besluit van 21 december 2016 heeft het college met toepassing van artikel 8:3 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en de Eindhovense arbeidsvoorwaardenregeling (CAR/EAR) appellant bij gebreke van een passende functie per
1 januari 2017 ontslag wegens reorganisatie verleend.
1.8.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 7 november 2017 (bestreden besluit), heeft het college de tegen de besluiten van 12, 15 en 21 december 2016 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Passende functie
4.1.
Appellant heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de functies van [naam functie 3] bij de afdeling [afdeling 1] en [naam functie 4] bij de afdeling [afdeling 2], mede gelet op de laatstelijk door hem vervulde functie, wel passend voor hem waren en dat het college hem daarom op één van deze functies had moeten plaatsen. Hij heeft verder gesteld dat zijn medische situatie ten onrechte is betrokken bij de beoordeling van de vraag of deze functies passend zijn. In ieder geval had het college deze functies niet om medische redenen als niet passend mogen aanmerken nu de verwachting bestond dat zijn medische situatie zodanig zou verbeteren dat hij weer op het niveau van deze functies zou kunnen functioneren. Het college had hem daarom op één van deze functies moeten plaatsen opdat hij in die functie verder zou kunnen herstellen en re-integreren. Dit betoog slaagt niet. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
4.2.
Voor de vraag of een functie passend is, wordt - naast het schaalniveau dat blijkens artikel 1.1, onder i, van het Sociaal Statuut Gemeente Eindhoven 2012 (Sociaal Statuut) niet meer dan twee salarisschalen hoger of lager mag zijn dan de laatst vervulde functie - allereerst gekeken naar de persoonlijkheid, de ontwikkelingsmogelijkheden, de omstandigheden en de vooruitzichten van de medewerker. Dat betekent concreet dat kennis, kunde en ervaring een belangrijke rol spelen. Verder zijn ook (andere) persoonlijke omstandigheden, waaronder de medische situatie van de medewerker, van belang.
4.3.
Het college heeft in het bestreden besluit op concrete wijze inzichtelijk gemaakt waarom de beide genoemde functies gelet op de functie-eisen en de kennis, kunde en ervaring van appellant voor hem niet passend zijn. Zo heeft het college onder meer genoemd het gebrek aan privaatrechtelijke ervaring, het niet beschikken over vijf jaar praktijkervaring in het vastgoedrecht en het niet beschikken over vijf jaar ervaring met project- en gebiedsontwikkeling, risicomanagement en beleidsontwikkeling. Gelet hierop had appellant ter onderbouwing van zijn stelling dat de geambieerde functies weinig verschillen van zijn laatst vervulde functie niet kunnen volstaan met een vergelijking in algemene zin van de in de geambieerde functies te verrichten juridische werkzaamheden en de voor het goed vervullen daarvan benodigde vaardigheden met zijn laatst vervulde functie en daarvoor benodigde vaardigheden zonder in te gaan op de - hiervoor ten dele genoemde - concrete redenen van het college om de functies voor hem niet passend te achten.
4.4.
Verder is de conclusie gerechtvaardigd dat de functies ook niet passend zijn gelet op (andere) persoonlijke omstandigheden, namelijk de medische situatie van appellant ten tijde van de beschikbaarheid van de door hem geambieerde functies. Uit het arbeidsdeskundig rapport van Human Capital Care van 14 november 2016 blijkt immers dat appellant op dat moment geschikt werd geacht voor het vervullen van een functie op het niveau van ten hoogste salarisschaal 6. Weliswaar werd verwacht dat appellant op termijn wel weer geschikt zou kunnen worden voor een functie op het niveau van salarisschaal 11 of 12, maar niet is uitgesproken met welke termijn het college dan had moeten rekenen. Onder die onzekere omstandigheden kon niet van het college worden verwacht appellant op één van de door hem geambieerde en met salarisschaal 11 onderscheidenlijk salarisschaal 12 gewaardeerde functie te plaatsen en hem daarin te laten re-integreren.
4.5.
Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het college hem op vrijwillige basis op één van de genoemde functies had moeten plaatsen. Ook dit standpunt wordt niet gedeeld. Zoals het college ter zitting van de Raad heeft benadrukt kan plaatsing op vrijwillige basis als bedoeld in artikel 1.1, onder j, van het Sociaal Statuut alleen aan de orde zijn bij functies die gelet op het daaraan verbonden schaalniveau niet passend zijn. Het moet dan dus gaan om plaatsing op een functie die meer dan twee salarisschalen lager of hoger is gewaardeerd dan de laatst vervulde functie. Daarvan was bij de functies van [naam functie 3] bij de afdeling [afdeling 1] en [naam functie 4] bij de afdeling [afdeling 2] geen sprake. Verder geldt ook bij plaatsing op vrijwillige basis dat de beoogde functie passend moet zijn gelet op de kennis, kunde en ervaring, maar ook (andere) persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. En ook dat was bij de functies van [naam functie 3] bij de afdeling [afdeling 1] en [naam functie 4] bij de afdeling [afdeling 2] niet het geval. Het college had appellant daarom ook niet op vrijwillige basis op één van deze functies hoeven te plaatsen.
Ontslag
4.6.
De Raad is verder, met de rechtbank, van oordeel dat het college voldoende inspanningen heeft verricht om appellant binnen de daarvoor bedoelde periode van het VWNW-traject van twee jaar te plaatsen op een passende functie. Appellant is weliswaar tijdens een deel van het VWNW-traject ziek geweest, maar hij heeft niet aannemelijke gemaakt dat hij daardoor niet in staat is geweest tot het verrichten van activiteiten in het kader van het VWNW-traject. Het college had, gelet op de prognose dat appellant ondanks de beperkingen op dat moment waardoor hij aangewezen was op werk in functies in salarisschaal 5 of 6 op termijn weer geschikt zou worden voor werk dat qua niveau en salarisschaal vergelijkbaar is met zijn maatgevende arbeid, niet de verplichting om mee te werken aan een plaatsing van appellant in het kader van het VWNW-traject in een functie in salarisschaal 5 of 6. Het college was dan ook bevoegd appellant wegens opheffing van zijn functie te ontslaan. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Conclusie
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) D. Bakker