ECLI:NL:CRVB:2020:655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
19/1209 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om militair invaliditeitspensioen na zorgvuldig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2019. De zaak betreft een verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen (MIP) door de erven van een overleden militair, die in 2011 het verzoek indiende. De staatssecretaris van Defensie had het verzoek in 2012 afgewezen, omdat de mate van invaliditeit niet voldeed aan de vereisten. De Raad oordeelt dat er een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden door verzekeringsarts I.P.L. Koperberg, die de situatie van de betrokkene grondig heeft beoordeeld. De Raad bevestigt dat de bevindingen van Koperberg consistent en inzichtelijk zijn en dat er geen noodzaak was voor een herhaald huisbezoek of het invullen van een beoordelingslijst. De staatssecretaris heeft de aanvraag op juiste gronden afgewezen, en het hoger beroep van de appellanten wordt verworpen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

19.1209 MPW

Datum uitspraak: 12 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 februari 2019, 17/3943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister.
Namens appellanten heeft mr. B. Damen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellanten heeft mr. Damen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Namens appellanten is
[appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Damen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten zijn de kinderen, tevens erfgenamen van [betrokkene] (betrokkene). Betrokkene, geboren [in 1] 1918, is [in 2] 1937 ingelijfd als dienstplichtig militair. Met ingang van 30 juni 1938 is hij bevorderd tot sergeant. Bij besluit van
28 september 1938 is betrokkene vergund om, voor tenminste zes jaren in werkelijke dienst te blijven. Hij is op 22 oktober 1946 uitgezonden naar het toenmalige Nederlands-Indië. Hij is op 19 februari 1950 teruggekeerd. Met ingang van 4 juni 1950 is betrokkene met groot verlof gegaan. Hem is ontslag wegens diensteindiging verleend per 1 oktober 1958.
1.2.
Op 10 juni 2011 heeft betrokkene verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen (MIP). In het kader van dit verzoek is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek invaliditeitspensioen verricht door verzekeringsarts/medisch adviseur
I.P.L. Koperberg.
1.3.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft de staatssecretaris het verzoek om een MIP afgewezen op de grond dat de ziekte of het gebrek verband houdend met de uitoefening van de militaire dienst bij betrokkene niet een mate van invaliditeit van ten minste 10% veroorzaakt.
1.4.
Op 22 juni 2012 heeft [appellant] (dochter van betrokkene) namens haar vader bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 mei 2012. Daarbij heeft zij verzocht om een nadere termijn te stellen voor het indienen van nadere gronden. Bij brief van 17 oktober 2012 aan de toenmalige gemachtigde van betrokkene heeft de staatssecretaris meegedeeld dat in afwachting van de (nadere) motivering van het bezwaar, de bezwaarprocedure wordt opgeschort.
1.5.
Op 5 maart 2013 is betrokkene overleden.
1.6.
Op 31 maart 2016 zijn namens appellanten de nadere gronden van het bezwaar ingediend.
1.7.
Bij besluit van 2 mei 2017 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 15 mei 2012 gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het commentaar van de medisch adviseur H.W. Kharagjitsing van 16 november 2016 en de toelichting van de bij de hoorzitting in bezwaar aanwezige verzekeringsarts P.G. Verkerk ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep hebben appellanten zich, kort samengevat en zakelijk weergegeven, gericht tegen het aannemen van verergerend dienstverband (T1 traumata) in plaats van oorzakelijk dienstverband (T2 traumata) en de mate van invaliditeit van minder dan 10%. Het onderzoek is volgens appellanten niet zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts heeft ten onrechte afgezien van het invullen van de Beoordelingslijst vastleggen psychische beperkingen (beoordelingslijst). De verzekeringsarts heeft betrokkene enkel gezien op een voor betrokkene slechte dag; de verzekeringsarts had een vervolgafspraak moeten maken op een moment waarop betrokkene een heldere periode had en beter aanspreekbaar was.
3.2.
De staatssecretaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij verwezen naar het commentaar van verzekeringsarts Verkerk van 9 juli 2019.
4. De Raad komt op grond van de stukken en het besprokene ter zitting tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verzekeringsarts/medisch adviseur Koperberg heeft, op een in overleg met de dochter van betrokkene gekozen datum en tijdstip, betrokkene thuis bezocht en hem vragen gesteld. Ook heeft Koperberg een heteroanamnese afgenomen bij de dochter en bij K, die bij de verzorging van betrokkene was ingezet. Verder heeft Koperberg bij zijn onderzoek informatie van de behandelend artsen betrokken. Op 7 mei 2012 heeft Koperberg gerapporteerd dat betrokkene lijdende is aan een psychische aandoening van traumatische aard (PTSS) waarvoor verergerend dienstverband aannemelijk is en dat betrokkene lijdende is aan neurologische aandoeningen (ernstige dementie op basis van een mengbeeld van Alzheimer en vasculaire dementie met daarnaast Parkinsonisme) alsmede hardhorendheid en slechtziendheid waarvoor generlei dienstverband aannemelijk is. Ten aanzien van de mate van invaliditeit heeft Koperberg geconcludeerd dat de psychische beperkingen ten gevolge van de PTSS op vrijwel alle levensterreinen volledig overdekt worden door de niet-dienstverband aandoeningen, mogelijk met uitzondering van het slaappatroon. Hij heeft daarom afgezien van het invullen van de beoordelingslijst. De mate van invaliditeit ter zake van verwonding, ziekten of gebreken ten aanzien waarvan verband met de uitoefening van de militaire dienst wordt aangenomen bedraagt naar het oordeel van Koperberg op de peildatum 12 juli 2011 minder dan tien procent. In de bezwaarfase hebben medisch adviseur Kharagjitsing en verzekeringsarts Verkerk de zaak bezien en, kort gezegd, het oordeel van Koperberg onderschreven.
4.2.
Met de rechtbank oordeelt de Raad dat daarmee een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. De bevindingen zijn consistent en inzichtelijk neergelegd in het rapport van 7 mei 2012. Koperberg heeft bij de beoordeling rekening gehouden met de angsten, agitatie en herbelevingen bij betrokkene, zoals deze door de dochter en door K zijn beschreven. Onder deze omstandigheden bestond er geen noodzaak voor het invullen van de beoordelingslijst of voor een herhaald huisbezoek. De staatssecretaris heeft de aanvraag voor een MIP dan ook op juiste gronden afgewezen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) D. Bakker