ECLI:NL:CRVB:2020:653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AKW-uitkering en de beoordeling van bijzondere gevallen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AKW-uitkering aan appellante, die in Spanje woonde. Appellante had in 2015 een aanvraag om kinderbijslag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb), maar deze was met ingang van het tweede kwartaal van 2014 toegekend, wat leidde tot bezwaar van appellante. De Svb had het bezwaar ongegrond verklaard, omdat er volgens hen geen sprake was van een bijzonder geval dat een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigde. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing bevestigd.
Appellante stelde in hoger beroep dat er wel sprake was van een bijzonder geval, omdat zij onbekend was met haar recht op kinderbijslag door verdragsbepalingen. De Raad overwoog dat de Svb in 2012 haar beleid had aangepast naar aanleiding van het arrest Romana Slanina van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en dat appellante pas medio 2015 haar aanvraag had ingediend. De Raad concludeerde dat er geen bijkomende omstandigheden waren die de onbekendheid van appellante met haar rechten rechtvaardigden. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de Svb niet bevoegd was om de kinderbijslag met terugwerkende kracht verder dan één jaar toe te kennen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.