In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2017. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant, die met ingang van 25 april 2016 recht heeft op deze uitkering. In een eerdere tussenuitspraak op 24 oktober 2019 had de Raad geconstateerd dat er een motiveringsgebrek was in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Dit motiveringsgebrek is niet hersteld, waardoor de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand konden blijven. De Raad heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, op basis van een nieuwe berekening door het Uwv, vastgesteld moet worden op 60,29%. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd op grond van strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.362,50 bedragen.