ECLI:NL:CRVB:2020:647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
17/4676 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, geboren in 1997, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op de grond dat hij arbeidsvermogen had. De rechtbank had de afwijzing van het Uwv bevestigd, en appellant ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hadden overtuigend gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam was. De rechtbank had ook terecht overwogen dat appellant, hoewel hij ondersteuning nodig had, in staat was om te werken onder bepaalde voorwaarden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de aanvrager en de noodzaak om de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in overweging te nemen, zelfs als er beperkingen zijn. De Raad concludeerde dat appellant trainbaar en behandelbaar was, en dat er mogelijkheden waren voor verdere ontwikkeling van zijn vaardigheden.

Uitspraak

17/4676 Wajong
Datum uitspraak: 12 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 mei 2017, 16/10545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft D. van Weert hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1997, heeft met een op 18 september 2015 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij heeft appellant meerdere stukken overgelegd, waaronder een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek van november 2013, een hulpverleningsplan observatiediagnostiek van september 2013 en een verslag van systeemonderzoek van december 2013.
1.2.
Bij besluit van 3 maart 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 3 maart 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Hierin heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant [in] 2015, zijn achttiende verjaardag, in staat moet worden geacht één uur aaneengesloten te kunnen werken en dat hij vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, in afwijking van de arbeidsdeskundige, vastgesteld dat appellant niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en om die reden ook geen taak kan uitoefenen in een arbeidsorganisatie. In gezamenlijk overleg hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant geen duurzaam karakter heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen over de medische situatie van appellant. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank overtuigend gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam moet worden geacht. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant sinds kort open staat voor zogeheten psychomotore therapie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het ontbreken van basale werknemersvaardigheden een duurzaam karakter heeft en verder aangevoerd dat het dossier zoveel vraagpunten opwerpt over zijn beperkingen en mogelijkheden, dat de rechtbank aanleiding had moeten zien om een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het tweede lid kan de ingezetene die op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte alsnog jonggehandicapte worden in de zin van dit hoofdstuk, indien hij binnen vijf jaar alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak.
Op grond van het vierde lid wordt onder ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben’, de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was. De daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde motivering wordt onderschreven.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend hebben gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam moet worden geacht. Daarbij wordt betrokken dat in een rapport van MEE van 28 juli 2014 is uiteengezet dat appellant arbeidsmogelijkheden heeft als aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. Hij kan een goede inzet en een goed werktempo laten zien als het werk hem bevalt. Ondersteuning naar plaatsing op de arbeidsmarkt middels een traject waarin hij zich kan oriënteren naar werk en zich werknemersvaardigheden kan aanleren is aan de orde geacht. In een brief van een orthopedagoog van de Belvertshoeve is vervolgens gemeld dat appellant continu toezicht en begeleiding nodig heeft. Het ombuigen van zijn gedrag naar gewenst gedrag vergt herhaling, begeleiding, uitleg en veel trainingsmomenten, met inzet van gedragsregulerende technieken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de noodzaak voor persoonlijke en functionele begeleiding en toezicht onderschreven en de verwachting uitgesproken dat die langer dan een jaar nodig is in verschillende omvang en met verschillende inhoud. In overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens geconcludeerd dat appellant weliswaar in staat is instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren, maar dat hij momenteel niet het vermogen heeft om regels en afspraken na te komen. Hij is ook niet in staat om met stress of druk om te gaan. Hij raakt snel het overzicht kwijt, zeker als hij meerdere dingen tegelijk moet doen, en dat leidt dan tot conflicten met anderen. Vaak komt het dan voor dat hij niet komt opdagen bij werk of stage. Door herhaling, uitleg en veel trainingsmomenten kan zijn gedrag worden omgebogen tot gewenst gedrag. Met inachtneming van de overige beschikbare informatie en eerdere bevindingen is vervolgens de conclusie getrokken dat door adequate behandeling en begeleiding op middellange termijn een wezenlijke verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant is te verwachten. Appellant is trainbaar en behandelbaar geacht.
4.5.
De rechtbank heeft terecht in het in beroep overgelegde eindverslag van De Belvertshoeve van 29 november 2016, geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusies van het Uwv. Het eindverslag van de Belvertshoeve ziet op een andere datum dan de beoordeelde datum en doet niet af aan de verwachting die ten tijde van de beoordeling van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv bestond over de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden bij appellant. Dat laat onverlet dat uit het eindverslag onder meer blijkt dat appellant erg zijn best deed om anders te reageren door weg te lopen uit een situatie om escalatie te voorkomen, hij beter praatte over zijn boosheid met zijn persoonlijk begeleider en dat zijn boosheid sneller wegzakte. Bij de dagbesteding was appellant steeds vaker op tijd aanwezig en in de nabijheid van de leerwerkmeester kon hij steeds beter aan het werk blijven. Bij de nazorg is beschreven dat psychomotore therapie voor appellant is geadviseerd, dat hij daar lange tijd niet voor open heeft gestaan, maar dat hij nu inziet dat behandeling noodzakelijk is. Op grond hiervan hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op goede gronden hun standpunt gehandhaafd dat, anders dan appellant heeft aangevoerd, training en ontwikkeling mogelijk is en dat appellant al heeft laten zien dat hij kan groeien in bepaalde vaardigheden. Dat hij niet trainbaar is en niet in staat is om een behandeling te volgen, heeft appellant onvoldoende onderbouwd.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en
S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L. Abdoellakhan