ECLI:NL:CRVB:2020:616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
19/119 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de verlaging van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit betrof een maatregel van 100% verlaging van de bijstandsuitkering van appellante, die later was herzien naar 0%. De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang had, omdat de verlaging inmiddels was opgeheven.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen procesbelang had. De Raad stelde vast dat het resultaat dat appellante nastreefde, namelijk het aanvechten van de verlaging, niet meer kon worden bereikt, aangezien de maatregel al was herzien. De Raad benadrukte dat het ontbreken van procesbelang niet werd opgeheven door de stelling van appellante dat het bestreden besluit op onjuiste gronden was genomen of dat haar rechtsgevoel was aangetast.

Daarnaast werd opgemerkt dat de door appellante gestelde reputatieschade niet onderbouwd was en dat het onaannemelijk was dat zij schade had geleden. De Raad concludeerde dat ook het verzoek om vergoeding van proceskosten geen procesbelang opleverde, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, en de griffier en de voorzitter hebben het proces-verbaal ondertekend.

Uitspraak

19.119 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 december 2018, 18/3043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)
Datum uitspraak: 3 maart 2020
Zitting hebben: P.W. van Straalen als voorzitter en W.F. Cleassens en M.F. Wagner als leden
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Bethlehem.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een door het college opgelegde maatregel van 100% verlaging van de bijstand van appellante gedurende een maand. Het college heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit van 21 augustus 2018 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Hierbij was van belang dat de verlaging bij besluit van 3 september 2018 inmiddels was herzien naar 0%.
In geschil is of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit niet het geval is. Dat het bestreden besluit op onjuiste gronden is genomen en het rechtsgevoel van appellante is aangetast levert geen procesbelang op. Ook ziet de Raad zonder toelichting, die ontbreekt, niet in hoe de maatregel van invloed kan zijn bij toekomstige aanvragen om een uitkering of bij het aangaan van mogelijke toekomstige beroepen.
De door appellante gestelde, maar op geen enkele wijze onderbouwde, reputatieschade maakt het oordeel dat appellante geen procesbelang heeft niet anders. Op voorhand is namelijk onaannemelijk dat appellante schade heeft geleden.
Appellante heeft tot slot gesteld dat zij proceskosten heeft moeten maken. Het is echter vaste rechtspraak dat aan een verzoek om veroordeling tot vergoeding van proceskosten geen procesbelang kan worden ontleend.
Dit betekent dat de gronden in hoger beroep niet slagen.
Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) P.W. van Straalen