ECLI:NL:CRVB:2020:606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
19/2925 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten en de rol van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 3 december 2012 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had op 27 juli 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandheelkundige kosten, waaronder het plaatsen van implantaten en kronen. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen, met als argument dat de appellant een vergoeding kon aanvragen bij zijn zorgverzekeraar, aangezien de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening wordt beschouwd voor tandheelkundige zorg.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de zorgverzekeraar geen toereikende en passende voorziening biedt voor zijn tandheelkundige behandeling. De Raad oordeelde echter dat volgens vaste rechtspraak de Zvw in beginsel een voorliggende voorziening is en dat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor deze kosten niet mogelijk is. De offerte van de tandarts leidde niet tot een ander oordeel, aangezien de kosten als niet noodzakelijk zijn aangemerkt binnen de Zvw.

De Raad concludeerde dat de appellant geen zeer dringende redenen had aangevoerd om in afwijking van de regels toch bijzondere bijstand te verlenen. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.

Uitspraak

19 2925 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 maart 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 juli 2019, 19/669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.M. Dezfouli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van
artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 3 december 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellant heeft op 27 juli 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van tandheelkundige zorg, waaronder het plaatsen van meerdere implantaten en kronen. In het kader van de aanvraag heeft appellant een offerte met een totaalbedrag van € 6.895,19 van een tandarts van 12 december 2016 overgelegd.
1.3.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 30 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 januari 2019 (bestreden besluit), afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant bij zijn zorgverzekeraar een vergoeding kan aanvragen. Voor de kosten van tandheelkundige zorg dient de zorgverzekering als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden aangemerkt. Er is geen sprake van zeer dringende redenen om in afwijking daarvan toch bijzondere bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellant laat zich zo samenvatten dat de zorgverzekeraar voor de kosten van zijn tandheelkundige behandeling niet een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening biedt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:882) is voor kosten van een tandheelkundige behandeling de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor die kosten is daarom in beginsel niet mogelijk. Vergelijk de uitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2162. Ook in het geval van appellant is dat zo. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de PW in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand voor de tandheelkundige kosten aan appellant.
4.2.
De offerte van de tandarts die appellant heeft overgelegd leidt niet tot een ander oordeel. In de Zvw is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen. Nu de kosten waarvoor appellant bijstand heeft gevraagd in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt is bijstandverlening daarvoor ingevolge de tweede volzin van artikel 15, eerste lid, van de PW niet mogelijk. Dat appellant (een deel van) de kosten zelf moet betalen doet aan het voorgaande niet af.
4.3.
Appellant heeft geen zeer dringende redenen aangevoerd waarom in afwijking van het voorafgaande toch bijzondere bijstand verleend zou moeten worden.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2020.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend). A.A.H. Ibrahim