Uitspraak
19 2925 PW
1 juli 2019, 19/669 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 3 december 2012 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had op 27 juli 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandheelkundige kosten, waaronder het plaatsen van implantaten en kronen. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen, met als argument dat de appellant een vergoeding kon aanvragen bij zijn zorgverzekeraar, aangezien de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening wordt beschouwd voor tandheelkundige zorg.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de zorgverzekeraar geen toereikende en passende voorziening biedt voor zijn tandheelkundige behandeling. De Raad oordeelde echter dat volgens vaste rechtspraak de Zvw in beginsel een voorliggende voorziening is en dat aanvullende bijzondere bijstandsverlening voor deze kosten niet mogelijk is. De offerte van de tandarts leidde niet tot een ander oordeel, aangezien de kosten als niet noodzakelijk zijn aangemerkt binnen de Zvw.
De Raad concludeerde dat de appellant geen zeer dringende redenen had aangevoerd om in afwijking van de regels toch bijzondere bijstand te verlenen. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.