ECLI:NL:CRVB:2016:882
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor parodontale behandeling op basis van voorliggende voorziening
In deze zaak heeft appellant op 25 november 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een parodontale behandeling. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 4 december 2013 afgewezen, met als argument dat er een voorliggende voorziening bestaat voor de kosten van de behandeling. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluit op 29 januari 2014. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond in de uitspraak van 8 oktober 2014. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de regels van de WWB. Appellant stelde dat hij door hersenletsel blijvende beperkingen heeft en dat uitstel van de behandeling zou leiden tot vroegtijdig verlies van zijn gebit en bijkomende klachten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die een uitzondering op de regels van de WWB rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat voor het verlenen van bijstand op basis van artikel 16 van de WWB zeer dringende redenen moeten bestaan, wat in dit geval niet werd aangetoond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.