ECLI:NL:CRVB:2020:603
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.T.H. Zimmerman
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 1 mei 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Diemen heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd op basis van het vermoeden dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met appellant, de vader van haar kinderen. Dit vermoeden werd ondersteund door onderzoeksbevindingen, waaronder bankafschriften en getuigenverklaringen van buren.
De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat appellanten gezamenlijk hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij het college lag en dat het college voldoende bewijs had verzameld om aan te tonen dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De Raad heeft ook geoordeeld dat de vordering van bankafschriften door het college rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de zaak.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst de hoger beroepen van appellanten af. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.