ECLI:NL:CRVB:2020:577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
17/1661 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Betrokkene, die sinds 21 juli 2003 een Wajong-uitkering ontvangt, had verzocht om haar uitkering te mogen exporteren naar België. Dit verzoek werd door het Uwv afgewezen, waarna betrokkene in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor betrokkene om naar België te verhuizen en dat de gewenste begeleiding ook in Nederland kon worden geboden. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat er geen zwaarwegende redenen waren voor het toepassen van de hardheidsclausule. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

17.1661 WAJONG

Datum uitspraak: 5 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2017, 16/1401 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Engelen.
Betrokkene heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten en van schade wegens schending van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene ontvangt sinds 21 juli 2003 een uitkering op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op 18 september 2015 heeft zij het Uwv verzocht haar Wajong-uitkering te mogen exporteren naar België. Bij besluit van 22 september 2015 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 26 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierecht van betrokkene. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat er geen sprake is van een zwaarwegende reden voor betrokkene om buiten Nederland te gaan wonen, zoals genoemd onder a, b of c van artikel 2 Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Beleidsregels). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv echter onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van overige zwaarwegende omstandigheden die een reden kunnen zijn voor het toepassen van de hardheidsclausule van artikel 3:19, negende lid, van de Wajong. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 december 2015 blijkt slechts dat er geen sprake is van een noodzaak om in België een specifieke medisch geïndiceerde behandeling te volgen. De beoordeling van het Uwv heeft zich aldus beperkt tot hetgeen wordt bedoeld in artikel 2, onder a, van de Beleidsregels (het ondergaan van een medische behandeling van enige duur) en geeft geen nadere motivatie waarom het Uwv zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van overige zwaarwegende redenen naast de in artikel 2 van de Beleidsregels genoemde gevallen. Ook overigens is in het bestreden besluit geen op de persoon van betrokkene toegesneden motivering te lezen waarom geen sprake zou zijn van zwaarwegende omstandigheden op grond waarvan betrokkene zich met behoud van uitkering in België zou mogen vestigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de in dit verband door betrokkene in beroep ingebrachte informatie niet kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken, waardoor sprake is van een motiveringsgebrek van het bestreden besluit.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toepassing van de hardheidsclausule op het exportverbod van de Wajong-uitkering slechts in uitzonderlijke situaties kan plaatsvinden. Het moet in die situaties gaan om zwaarwegende redenen waarin het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent, terwijl moet worden voldaan aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat aannemelijk is gemaakt dat betrokkene geen hulp krijgt vanuit professionele ondersteuning in Nederland. De reden dat er geen hulp was, was echter niet gelegen in het feit dat hulp niet beschikbaar was of niet mogelijk was, maar in het feit dat betrokkene tijdelijk in België is gaan wonen. Dat de hulp, steun en begeleiding van haar partner en zijn familie anders van aard en omvang is dan de professionele hulpverlening die zij in Nederland zou kunnen krijgen, wordt niet ontkend, maar in de visie van het Uwv is er geen specifieke zorgafhankelijkheid van betrokkene van haar partner en diens familie in België, maar kan de noodzakelijke begeleiding ook worden geboden in Nederland. Er is daarmee ook geen sprake van het bestaan van een noodzaak voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. Met de door de rechtbank genoemde omstandigheden heeft het Uwv naar zijn mening voldoende rekening gehouden.
3.2.1.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Zij heeft hierbij naar voren gebracht dat er, naast de drie zwaarwegende redenen genoemd in de Beleidsregels, ook andere zwaarwegende redenen kunnen zijn om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, gelet op de toelichting bij de Beleidsregels. Dit heeft het Uwv over het hoofd gezien. Er is niet voldoende gemotiveerd dat in dit geval geen sprake is van verzorgingsafhankelijkheid als één van de zwaarwegende redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Alleen de drie zwaarwegende redenen zijn getoetst. De begeleidingstrajecten in Nederland hebben niet kunnen voorkomen dat betrokkene ernstige problemen heeft ondervonden.
3.2.2.
Betrokkene heeft ter zitting verzocht om schadevergoeding omdat de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong, bepaalt dat het recht op
arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend
op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit
zogeheten exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit
artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor
zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op
arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen,
zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajong-uitkering is uitgangspunt en de hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden.
4.1.2.
In het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, blz. 1; de
Beleidsregels) is in artikel 2 bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is
indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen
en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of
arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende
redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn
verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.1.3.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de
hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in
andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de
hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van
zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel
betekent. In de toelichting op de Beleidsregels is verder bepaald dat de redenen waarom de
verzorgende persoon buiten Nederland is gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
4.2.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv voldoende aandacht heeft besteed aan de relevante omstandigheden, zoals die zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voordeden. Betrokkene heeft deze omstandigheden onder meer geschetst in een brief van 30 oktober 2015 en tijdens de hoorzitting. In het rapport van 29 december 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat niet is voldaan aan één van de drie zwaarwegende redenen zoals genoemd in 4.1.2. onder a, b en c. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de eigen keuze die bepalend is voor het vertrek van betrokkene naar het buitenland. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op het bestaande ziektebeeld van betrokkene en heeft zich op het standpunt gesteld dat in Nederland voldoende instanties zijn die betrokkene de vereiste zorg en sturing kunnen bieden. Betrokkene heeft geen medische redenen aangedragen die onderbouwen dat zij een specifieke verzorgingsafhankelijkheid heeft van haar partner en diens familie. Ook overigens is niet voldaan aan de voorwaarde dat er zwaarwegende redenen moeten zijn om buiten Nederland te gaan wonen. In het bestreden besluit is daarom de conclusie getrokken dat er geen noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. Met de verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat er geen zwaarwegende redenen zijn die het exportverbod van de Wajong-uitkering doorbreken en toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
4.3.
De in beroep door betrokkene ingebrachte nadere (medische) stukken leiden niet tot een ander oordeel. Anders dan de rechtbank heeft overwogen kunnen die stukken, die eerst na het nemen van het bestreden besluit ter kennis van het Uwv zijn gebracht, niet afdoen aan de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende motivering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep in de rapporten van 3 mei 2016 en 20 mei 2016 inzichtelijk gemotiveerd waarom deze nadere stukken evenmin aanleiding geven een ander standpunt in te nemen. De medische gegevens betreffen een herhaling van wat bekend was. Er worden geen medische redenen aangedragen die maken dat het voor betrokkene noodzakelijk is om naar België te verhuizen. De voor betrokkene gewenste begeleiding en structuur kan in Nederland worden geboden. Er is geen medische noodzaak voor begeleiding door haar partner. Er zijn geen aanknopingspunten om het Uwv niet te volgen in het standpunt dat ook de door betrokkene in beroep aanvullend aangevoerde omstandigheden niet zijn aan te merken als zwaarwegende redenen die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
6.1.
Betrokkene heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
6.2.
In het geval van betrokkene zijn vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 4 november 2015 tot de datum van deze uitspraak vier jaar en (afgerond) zes maanden verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van betrokkene zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met een half jaar overschreden.
6.3.
De behandeling van het bezwaar door het Uwv vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 4 november 2015 tot de beslissing op het bezwaar op 26 januari 2016 heeft minder dan zes maanden geduurd. Dat betekent dat de overschrijding heeft plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Hieruit volgt dat de Staat dient te worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan betrokkene ten bedrage van € 500,-.
6.4.
Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van betrokkene ter zake van het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze worden begroot op € 262,50 voor kosten van rechtsbijstand (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 januari 2016 ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan
betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten
van betrokkene tot een bedrag van € 262,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland