ECLI:NL:CRVB:2020:543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de EZWb
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die eerder een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 6 juli 2016. Het Uwv had vastgesteld dat appellante geschikt was voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en magazijnmedewerker, en had haar uitkering beëindigd op basis van de resultaten van de EZWb van 2015.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies. Appellante had in hoger beroep nieuwe medische informatie ingebracht, waaronder een brief van haar cardioloog, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet aantoonde dat appellante op de datum in geding niet geschikt was voor de functies. De Raad wees ook het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv.
De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling in het kader van de ZW en de rol van de EZWb bij het vaststellen van geschiktheid voor arbeid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.