ECLI:NL:CRVB:2020:535
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit van meer dan 65%
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante te beëindigen. Appellante, die als verkoopster herenkleding werkte, had zich op 25 maart 2015 ziek gemeld vanwege lichamelijke en later ook psychische klachten. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 15 maart 2017, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar situatie niet serieus was onderzocht en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden zowel de dossiergegevens bestudeerd als appellante zelf onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen, en dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. Wel werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dit gebrek werd gepasseerd omdat het aannemelijk was dat appellante hierdoor niet was benadeeld. De Raad bepaalde dat het Uwv het griffierecht van appellante moest vergoeden.