ECLI:NL:CRVB:2020:491
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand naar norm gehuwden met gezamenlijke aanvraag door appellante en partner
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag om bijstand naar de norm voor gehuwden door appellante, die samen met haar partner een gezamenlijke aanvraag had ingediend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat appellante en haar partner hadden verklaard samen te wonen, wat leidde tot de beoordeling van de aanvraag op basis van de gehuwdennorm.
Appellante en haar partner hadden tot 1 februari 2018 een bijstandsuitkering ontvangen in een andere gemeente en waren daarna verhuisd naar Vlijmen. Bij de aanvraag om bijstand op 12 februari 2018 gaven zij aan samenwonend te zijn. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar partner in de te beoordelen periode gezamenlijk een aanvraag hebben ingediend en dat zij op verschillende momenten hebben verklaard samen te wonen. Dit werd bevestigd door het onderzoek van de handhavingsmedewerker van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, die waarnemingen deed en informatie verzamelde over de werkstatus van de partner van appellante.
De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand naar de norm voor gehuwden terecht was, omdat appellante niet had aangetoond dat zij in de te beoordelen periode niet meer samenwoonde met haar partner. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de feiten en verklaringen die tijdens de procedure naar voren zijn gekomen.