ECLI:NL:CRVB:2020:481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
17/5047 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beëindiging WGA-uitkering appellant na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank Gelderland. Appellant, die zich ziek had gemeld na een verkeersongeval, had verzocht om een WIA-uitkering, welke door het Uwv was geweigerd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 24 november 2015 en per 26 mei 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de WGA-uitkering van appellant per 1 augustus 2017 terecht was beëindigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant had in hoger beroep zijn gronden herhaald, maar de Raad onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

17/5047 WIA en 18/3537 WIA
Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van
4 juli 2017, 17/299 (aangevallen uitspraak 1) en 30 mei 2018, 17/6152 (aangevallen
uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 16 januari 2020.
Voor appellant is mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker prefab voor 40 uur per week. Op 9 februari 2012 heeft hij zich met lichamelijke klachten ziek gemeld na een verkeersongeval. Later heeft appellant ook psychische klachten ontwikkeld. Het dienstverband van appellant is per 31 mei 2012 beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2013 heeft het Uwv geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 6 februari 2014 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.3.
Op 27 maart 2014 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens (toegenomen) psychische klachten, waarna hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend. Bij besluit van
10 maart 2015 is de ZW-uitkering van appellant per 9 maart 2015 beëindigd na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) op de grond dat hij per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zowel de weigering van de WIA-uitkering per 6 februari 2014 als de beëindiging van de ZW-uitkering per 9 maart 2015 zijn bij uitspraak van de Raad van 12 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1413) in rechte onaantastbaar geworden.
1.4.
Op 8 juni 2016 heeft appellant zich bij het Uwv toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 24 november 2015 en per 26 mei 2016. Naar aanleiding van deze melding heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant ongewijzigd is ten opzichte van de EZWb. De belastbaarheid van appellant is neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 21,47%. Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 24 november 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 januari 2017 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat appellant zowel per 24 november 2015 als per 26 mei 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van 10 november 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 11 januari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.5.
Appellant heeft zich op 2 december 2016 opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij het Uwv. Naar aanleiding van deze melding heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellant vanwege het volgen van een revalidatietraject van 12 december 2016 tot 27 april 2017 volledig arbeidsongeschiktheid is. Vanaf 27 april 2017 is de belastbaarheid van appellant ongewijzigd ten opzichte van de FML van 5 juli 2016. De belastbaarheid van appellant is neergelegd in een FML van 22 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 21,51%.
1.6.
Bij besluit van 1 juni 2017 is appellant per 12 december 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.7.
Bij afzonderlijk besluit van 1 juni 2017 heeft het Uwv per 1 augustus 2017 de WGA-uitkering van appellant beëindigd op de grond dat appellant per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.10.
Bij beslissing op bezwaar van 27 oktober 2017 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 liggen rapporten van 23 oktober 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 26 oktober 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 5 juli 2016. Alle medische stukken waarop appellant een beroep heeft gedaan, zijn door het Uwv meegenomen in de medische beoordeling. Appellant heeft in beroep geen nadere medische informatie overgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals appellant heeft verzocht. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv overtuigend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Vanwege toepssing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank hierbij beslissingen gegeven over proceskosten en vergoeding van griffierecht aan appellant. Over de medische grondslag van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant naar voren gebrachte klachten zijn meegenomen in de medische beoordeling. Dit geldt ook voor de informatie van de behandelend sector, waaronder het eindrapport van het revalidatietraject dat appellant heeft gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv hiermee een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 22 mei 2017. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het in beroep overgelegde Resultaat functiebeoordeling van
15 maart 2018 overtuigend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Omdat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank pas in beroep de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 voldoende heeft gemotiveerd, kleeft aan bestreden besluit 2 een gebrek. De rechtbank heeft het aannemelijk geacht dat appellant hierdoor niet is benadeeld en heeft dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
3.1.
Appellant heeft in beide hoger beroepen de in beroep aangevoerde gronden tegen de aangevallen uitspraken herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellant heeft onderschat en hiervoor onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Omdat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat, zijn de aan de schattingen ten grondslag gelegde functies niet geschikt voor appellant.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA zowel per 24 november 2015 als per 26 mei 2016 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat het Uwv in hoger beroep met het rapport van 23 juli 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader heeft toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Nu er geen aanleiding is voor twijfel aan de medische grondslag van bestreden besluit 1 is er geen grond voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals appellant heeft verzocht.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.2 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 24 november 2015 en per 26 mei 2015. Dit betekent dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1 zal worden bevestigd.
Aangevallen uitspraak 2
4.4.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA per 1 augustus 2017 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-uitkering van appellant terecht per deze datum heeft beëindigd.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Zoals ter zitting besproken, dient de verwijzing door de rechtbank in overweging 4 van aangevallen uitspraak 2 naar de FML van 21 november 2013 gelezen te worden als de FML van 5 juli 2016. Het oordeel van de rechtbank over de medische en arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 wordt onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.5 volgt dat het Uwv terecht de WGA-uitkering van appellant per 1 augustus 2017 heeft beëindigd. Dit betekent dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Sharifi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari.
(getekend) A.I. van der Kris
De griffier is verhinderd te ondertekenen