ECLI:NL:CRVB:2020:466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
17/7353 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep WIA-uitkering en diploma-eisen voor functie secretaresse

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 13 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat appellante voldeed aan de diploma-eisen voor de functie van secretaresse, typist. Appellante betwistte dit en stelde dat haar opleiding niet gelijkgesteld kon worden aan de vereiste diploma's.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante inderdaad niet voldeed aan de diploma-eisen voor de functie van secretaresse, typist. De Raad oordeelde dat de door appellante gevolgde opleiding, Moderne Kantoorpraktijk, niet gelijkgesteld kon worden aan de vereiste MBO- of VMBO-opleidingen. Hierdoor was de functie ten onrechte aan de schatting ten grondslag gelegd. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35,12%, wat betekent dat appellante recht heeft op een WIA-uitkering.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.620,- bedragen. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.

Uitspraak

17.7353 WIA

Datum uitspraak: 26 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 oktober 2017, 17/1210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. van der Wielen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wielen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als service-assistent voor ongeveer 28 uur per week.
Op 21 november 2013 heeft appellante zich ziek gemeld wegens een gebroken heup als gevolg van een bedrijfsongeval.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellante wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 34,62% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 31 oktober 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 13 november 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft een verzekeringsarts bezwaar en
beroep aanvullend medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellante opgestelde FML aangescherpt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de FML van 5 april 2017 een nieuwe functieselectie verricht, waarbij de functies administratief medewerker (SBC-code 315133), secretaresse, typist (SBC-code 315030) en receptionist (SBC-code 315120) zijn geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is nader vastgesteld op 33,65%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 19 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante de medische grondslag van het bestreden besluit niet langer bestrijdt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellante geacht moet worden te kunnen voldoen aan de voor de geselecteerde functie secretaresse, typist met functienummer 9011.0009.003 (SBC-code 315030) geldende opleidingseisen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusies van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Wat betreft de functie secretaresse, typist met functienummer 9311.0004.013 (SBC-code 315030) heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht opgemerkt dat deze functie niet (langer) aan de schatting ten grondslag wordt gelegd, omdat deze functie de mediane loonwaarde van SBC-code 315030 verlaagt. De rechtbank heeft geoordeeld dat wat over deze functie is aangevoerd, onbesproken kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 13 november 2016 terecht vastgesteld op 33,65%, zodat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering en het bestreden besluit in stand blijft.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat de geselecteerde functie van secretaresse, typist met functienummer 9011.0009.003 (SBC-code 315030) ten onrechte aan de schatting ten grondslag is gelegd, omdat zij niet voldoet aan de gestelde diploma-eis.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het Uwv met juistheid heeft geoordeeld dat appellante op 13 november 2016 voldoet aan de diploma-eis die geldt voor de functie van secretaresse, typist met functienummer 9011.0009.003 (SBC-code 315030).
4.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1548) kan een functie waarvoor een diploma-eis wordt gesteld niet aan een verzekerde worden opgedragen als die verzekerde niet beschikt over het vereiste (of een daarmee ten minste gelijk te stellen) diploma. Daarbij is overwogen dat een strikte diploma-eis niet kan worden gecompenseerd door een (andere) opleiding, al dan niet aangevuld met een door de betrokken arbeidsdeskundige van belang geachte praktische ervaring. Onder omstandigheden kan aan een diploma-eis worden voldaan als de verzekerde een opleiding heeft gevolgd die in het verlengde ligt van de opleiding waarvoor een diploma wordt verlangd en die opleiding weliswaar niet met een diploma heeft afgesloten, maar daarin wel geacht kan worden een zodanige kennis te hebben opgedaan dat de opleiding met de gestelde diploma-eis gelijk kan worden gesteld. Tot een dergelijke gelijkstelling kan echter niet lichtvaardig worden geconcludeerd. Daarbij speelt een rol dat een diploma slechts wordt behaald nadat aan een algemeen geldende toets wordt voldaan, wat niet geldt voor een voortijdig afgebroken opleiding. In onderwijskundig opzicht moet zijn aangetoond, en daarmee boven twijfel verheven, dat de opgedane kennis ten minste gelijk is aan die welke benodigd is voor het behalen van het voor de functie vereiste diploma.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante niet beschikt over één van de voor de vervulling van de functie secretaresse, typist met functienummer 9011.0009.003 (SBC-code 315030) vereiste diploma’s, namelijk het diploma VMBO Beroepsgericht, richting Economie/Kantoor of het diploma MBO niveau 2, secretarieel medewerker. Beoordeeld moet worden of boven twijfel verheven is of de door appellante opgedane kennis door middel van de opleiding Moderne Kantoorpraktijk gelijkgesteld kan worden met de kennis, benodigd voor het behalen van een van genoemde diploma’s.
4.4.
Appellante wordt gevolgd in haar standpunt dat zij niet voldoet aan de diploma-eis die geldt voor de geselecteerde functie van secretaresse, typist. Hiertoe wordt overwogen dat de door appellante genoten schriftelijke opleiding Moderne Kantoorpraktijk een individuele opleiding betrof, waarbij doorgaans gedurende zes maanden theoretische en praktische modules werden gevolgd door middel van afstandsonderwijs en waarvoor een studiebelasting gold van twee tot vier uur per dag. Daarnaast werd gedurende drie maanden werkervaring opgedaan binnen een organisatie
.De omvang van deze opleiding kan, anders dan door de arbeidskundige bezwaar en beroep is geconcludeerd, niet gelijk worden gesteld aan de voltijdopleiding MBO niveau 2, secretarieel medewerker, waarbij de opleidingsduur achttien maanden is, klassikale lessen worden aangeboden en een stage onderdeel vormt van de opleiding. Evenmin kan de vier jaar durende VMBO beroepsgerichte opleiding, richting Economie/Kantoor met de door appellante gevolgde opleiding voor Moderne Kantoorpraktijk worden gelijkgesteld.
4.5.
Er is dus niet boven twijfel verheven dat de door appellante opgedane kennis ten minste gelijk is aan die welke benodigd is voor het behalen van één van de voor de functie van secretaresse, typist vereiste diploma’s. Hieruit volgt dat deze functie ten onrechte aan de schatting ten grondslag is gelegd. Met de twee overige geselecteerde functies van administratief medewerker, document scannen (SBC-code 315133) en receptionist (SBC-code 315120) resteren onvoldoende functies om de schatting te kunnen dragen. De reservefunctie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) kan aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Hierdoor wordt de functie van receptionist (SBC-code 315120) de mediane functie en dient het mediane uurloon te worden vastgesteld op € 11,47. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt dan berekend op 35,12%, namelijk ((€ 17,68 – € 11,47) : € 17,68) x 100%.
4.6.
Gelet op wat in overwegingen 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep van appellante is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien door de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 13 november 2016 vast te stellen op 35,12%.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 524,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift), € 1.048,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) en € 1.048,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting), in totaal € 2.620,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 april 2017;
- herroept het besluit van 31 oktober 2016 en stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van
appellante met ingang van 13 november 2016 vast op 35,12%;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
19 april 2017;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.620,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.M. van de Ven